De ringbroeders

logoIdW

Schetsen uit de pastorie te Westmaas

In navolging van en gesprek met haar plaatselijke voorganger C.E. van Koetsveld (1807-1893) en zijn beroemde ‘Schetsen uit de pastorie te Mastland’ (1843) reflecteert Marijke van Selm op haar eigen start als predikant in de 21e eeuw. Schets elf: de ring.

 

Neen! Gij begrijpt het niet, gij die dagelijks met uwe gelijken omgaat, welk een genot het is voor ons, dorpspredikanten, om elkander te ontmoeten. Op ons dorp zijn wij in zeker opzicht gelijk aan den koning, die ook éénig in zijne soort is en zelden eene bevriende majesteit te gast heeft. De vergelijking schijne wat aanmatigend, zij is daarom nog niet valsch en, van de sterren af gezien, zal het gebied van een koning en van mij niet zooveel verschillen.

Hemel. De status van de dominee. Waar is het mis gegaan? Toch, hoe grappig de associaties van mijn roemruchte collega ook zijn (die op het moment dat hij deze zinnen schreef nog niet kon vermoeden dat hij uiteindelijk hofpredikant zou worden en dat dan ´het gebied van de koning´ wel heel letterlijk met het zijne zou overlappen), er schuilen een tweetal noties in dit citaat die ik onmiddellijk herken. De ene is die van het, ondanks alles, toch als predikant bekend zijn, of althans worden, in een klein dorp als het mijne. Gestoken in modderlaarzen ploeterend in het natuurgebied, zomaar door een onbekende aangesproken worden met ‘dag dominee’ is maar één van de gebeurtenissen waarbij ik mij dat realiseer. De andere notie is die van de ‘gelijken’ waar Van Koetsveld het over heeft. Medetheologen, meer nog mededominees, vertegenwoordigers van dat vreemde Woord dat ons roept en stuurt. En hoe fijn het is om er af en toe onder hen te zijn.

De eenigszins kerkelijke lezer weet, dat onze Hervormde kerk in classes, en iedere classis in ringen verdeeld is en dat elke ring zijne gezette vergaderingen heeft, schrijft Van Koetsveld. Deze structuur geldt vandaag nog precies zo in onze PKN. De benaming van zo’n ring kan verschillen, maar het principe is hetzelfde: in groepen van zo’n 10 tot 15 predikanten uit de regio wordt regelmatig bijeengekomen en zij ‘worden ingericht tot godvruchtige bijeenkomsten, ja! tot oefenscholen der geleerdheid. (…) gewichtige onderwerpen uit het gebied der godgeleerdheid moeten er behandeld en beoordeeld worden, moeielijke bijbelplaatsen en leerstukken verklaard…..’

Mijn ring heet werkgemeenschap. Ze weerspiegelt de breedte van de PKN, hoewel een typisch evangelicaal geluid erin ontbreekt, en ze bestaat uit voornamelijk mannen. Aardig wat van hen bezetten een mannenpredikantsplaats. Maar hoewel ik ongetwijfeld tot de progressieven onder deze ´gelijken´ gerekend zal worden, sta ik qua orthodoxie mijn mannetje. Eigenlijk, nu ik er over nadenk, die breedte van de PKN kan ik in mijn eentje ook aardig uitdragen: hervormd gedoopt, in de gereformeerde gemeente opgegroeid, gereformeerd beleden, en tussendoor ook nog een evangelisch uitstapje en een tijdje Youth for Christ.

Er worden nog steeds gewichtige onderwerpen op de agenda van de ringbroeders en -zusters gezet en moeielijke bijbelplaatsen en leerstukken, eh, gepoogd te verklaren.

Maar daarnaast zijn de bijeenkomsten ook bedoeld om met elkaar te delen. En dat gebeurt, soms ontroerend openhartig. Van alles komt er langs, van gelezen boeken tot persoonlijke geloofsontwikkeling, zorgen die er in de gemeentes spelen, grenzen die ervaren worden als het gaat om tijd of kennis. Op geleide van dat laatste worden geregeld de ‘gewichtige onderwerpen’ geagendeerd, zoals het omgaan met psychiatrische problematiek in het pastoraat, of met vluchtelingen.

Het lijkt nu allemaal ontspannen en plezierig, maar ik moet bekennnen dat ik wel een beetje moest wennen. Ik was niet alleen beginnend predikant met de daarbij behorende onzekerheden die ik natuurlijk niet meteen allemaal tentoon wilde spreiden, maar ook een vrouwelijke variant daarvan in een regio waar nogal wat gemeentes daar niet gecharmeerd van zijn. Hoeveel ruimte zou ik krijgen, en belangrijker nog, hoeveel ruimte zou ik nemen?

Ik schrok nogal toen bij de eerste bijeenkomst één van de eerste collega’s in het rondje ‘wel en wee’ grinnikend opmerkte dat hij vrijwel nooit meer vakliteratuur tot zich nam, hij had genoeg aan de Bijbel zei hij, want die was al dik genoeg. O, gaat dat hier zó, dacht ik. De inleiding had me ook al onaangenaam verrast: dat van de vijf mannen van de Samaritaanse vrouw uit Johannes 4 er minstens vier teveel waren stond als een paal boven water. Want Jezus zei dat immers zelf. Hallo gescheiden vrouw, welkom in onze ring! Nee, natuurlijk was het geen opzet. Het gebeurde gewoon. En ik nam geen ruimte, ik hield me héél stil. En vroeg me af: gaan deze bijeenkomsten, behalve verbazing, mij wat zinnigs opleveren?

Ja, toch wel. Ongemerkt werden de karikaturen van die eerste keren kleurrijke beelden. Zoals niets en niemand alleen maar wit of zwart is, zo is het ook hier. Aardige mensen zijn het, allemaal. Er is ruimte voor iedereen, ik neem inmiddels de mijne, het is goed om naar elkaar te kijken en te luisteren. En geen spoor van de competitie zoals Van Koetsveld die beschrijft: Wij zijn zoo gewoon om eene gemeente te zien, die luistert of althans moest luisteren, en ook aan de huizen van vele gemeenteleden hoort men in ons zoo gaarne den leeraar, dat wij, zoodra wij ons op onze plaats gevoelen, als vanzelve de leiding van het gesprek op ons nemen. Dit wordt eene diep ingewortelde gewoonte, ja, bijna eene volstrekte behoefte, gelijk alles, wat den menschelijke hoogmoed streelt. En zijn wij nu velen bij elkander, dan schijnt er dikwijls om die leiding van het gesprek een wedstrijd te ontstaan,die woorden en denkbeelden al zonderling dooreen doet woelen. Dat doen ze dus niet, in de Hoeksche Waard.

Sommige van Van Koetsvelds ringbroeders werden vrienden. Hij schrijft erover, hoe hij gesteld raakt op een emeritus uit een naburig dorp, hoe hij zich laaft aan de ervaring en de kennis van weer een ander, die hij bewondert om zijn stabiliteit. Daar is de ring goed voor: je treft er met een beetje geluk mensen die inspiratie voor je hoofd of je hart zijn. Netwerken, zouden we dat nu noemen. Ik heb gemerkt dat ik dat veel leuker vind dan ik ooit had kunnen denken, en maak dankbaar gebruik van de kennis en ervaring van anderen. Wim bijvoorbeeld volgt de opleiding missionaire specialisatie en enkele van mijn gemeenteleden gaan nu met hem mee brainstormen over de lokale toepassing daarvan. Elzo, voor wiens eigenzinnigheid ik grote bewondering heb, is behalve dominee ook soefi en bemoeit zich al lange tijd intensief met het interreligieuze debat in Rotterdam. Hij kwam in mijn gesprekskringen een avond vertellen over de achtergronden van Islam, en na afloop bleef het in ons hoofd nog lang onrustig van alle opborrelende ideeën over dialoog en, waarom ook niet, meteen maar de hele theologie.

Ja, en dan schrijft Van Koetsveld ook nog over de collega’s die hij niét mag. Over opscheppers die al te graag met hun kennis te koop lopen, en trouwens ook met hun status en vooral met zichzelf. Waar hij enerzijds de spot met hen drijft, toont hij zich toch ook wel geïmponeerd door hun parate kennis en geleerdheid. Waarin hij niet enige is, merkt hij als hij ringbroeder Falk een bezoek brengt en daarbij ook diens vrouw ontmoet: Mevrouw Falk – want zoo liet zij zich gaarne noemen, als vrouw van ‘een’ Theologiae Doctor – Mevrouw Falk ontving ons vriendelijk: ziedaar alles wat ik van haren omgang zeggen kan. Bedrieg ik mij? Of verdooft het zonlicht den manenschijn? Maar ik heb meenen op te merken, dat geleerde mannen dikwijls al zeer onbeduidende vrouwen hebben. Altans, bij Mevrouw Falk was het geheele discours terug te brengen tot één thema: de Dominee…..

Bedrieg ik mij? Zelf heb ik menen op te merken dat een behoorlijke groep vrouwelijke predikanten helemáál geen man heeft, zelfs geen onbeduidende. Wat dat zegt over het zonlicht en de manenschijn weet ik zo gauw niet, maar iets is er duidelijk veranderd in de stand ervan sinds de jaren van Van Koetsveld.

En welke collega zou ik dan willen bespotten, is de vraag, met lichte huiver opgeworpen nadat ik spottend in de rondvraag tijdens een werkgemeenschap had gemeld dat ik aan het hoofdstuk ‘De Ringbroeders’ van deze nieuwe ´Schetsen uit de Pastorie te Mastland´ zou beginnen. Maar mijn antwoord luidt natuurlijk: niemand. Het zijn twee heel aardige vrouwen, en voor het overige heel aardige mannen, allemaal. En voor wie het niet helemaal gelooft, zij opgemerkt dat Van Koetsveld zijn ‘Schetsen’ schreef nadat hij al vertrokken was uit Westmaas, en zich dus (kennelijk) niet meer geremd voelde door de behoefte de collegiale verhoudingen zo goed mogelijk te houden.

Ik ben hier voorlopig nog. En de collegiale verhoudingen zijn prima. Echt waar.

Marijke van Selm