De Revisor (Cultureel gewicht 10)
De première van De Revisor in 1836 staat te boek als één van de schandalen uit
de Russische toneelgeschiedenis. Het stuk was de censuur gepasseerd op voorspraak
van Gogols literaire vrienden en tsaar Nicolaas I, die het las als een amusante
komedie. Maar het premièrepubliek zag het toneelstuk als een onverbloemde aanval
op het streng-conservatieve tsaristische bewind dat nodig aan revisie – aan een revisor
– toe was. ‘Eindelijk iemand die de draak steekt met de corruptie en machtswellust
van politici en gezagdragers’ zal men hebben gedacht. In één klap werd Gogol
– zelf jarenlang één van de lage ambtenaren die hij in zijn literaire werk portretteert –
de held van hervormingsgezind Rusland, terwijl de hoge ambtenarij zijn hoofd eiste.
De tsaar zelf bezocht de première met zijn zoontje en leek zich kostelijk te hebben
vermaakt. Volgens de overlevering zei hij na afloop grinnikend: ‘Iedereen heeft ervan
langs gekregen, ik nog het meest!’
Gogol, ongelukkig met alle ontstane ophef – en naar men zegt ook met de kluchtige
enscenering van zijn tekst – schreef na de première een epiloog bij De Revisor
waarin hij zijn stuk als een zedelijke satire bestempelde en zijn steun aan de tsaar
betuigde. Het publiek moest daar niets van hebben. Teleurgesteld verliet Gogol Rusland,
om er pas na jarenlange omzwervingen langs Europese kuuroorden kort voor
zijn dood weer terug te keren….
Macht corrumpeert
Regisseur Theu Boermans – bekend van de succesvolle musical Soldaat van Oranje –
heeft het gewaagd met het Nationale toneel begin dit jaar De Revisor op de Bühne te
brengen. De vraag is dan: hoe bewerkt hij het script zodanig dat het gaat passen in de
politiek-maatschappelijke context van Nederland anno 2016?
Vanaf de openingsscène is de theaterbezoeker deelgenoot geworden van het reilen
en zeilen van een provinciale, bestuurlijke elite met onvervalst Limburgs accent.
Ze schuiven elkaar de goede baantjes toe, knijpen een oogje dicht als er gesjoemeld
wordt met Europese subsidies en laten zien hoe betrekkelijk partijbelangen zijn. Dan
komt het bericht dat een revisor uit Den Haag op komst is die de boel komt controleren.
Wanneer de vermeende revisor gesignaleerd is in het plaatselijke hotel, besluiten
ze hem tegemoet te treden en in te pakken. Deze revisor is echter de failliete
theatermaker Olaf de Heer met in zijn kielzog de Syrische vluchteling Osman, die
een rol had moeten spelen in de voorstelling van De Heer. Als de burgemeester en
zijn gevolg hem komen opzoeken, vreest hij dat ze hem het dorp uit komen jagen
omdat hij zijn hotelrekening niet kan betalen. Maar tot zijn verbazing blijken ze hem
opmerkelijk gastvrij tegemoet te treden. Een klucht vol misverstanden is geboren.
Boermans gebruikt allerlei actuele gegevens – vluchtelingencrisis, sjoemelende
politici met al te nauwe banden met de plaatselijke ondernemers, internetsurveillance
en megalomane, ‘vernieuwende’ zorgprojecten, het huidige kunst- en cultuurbeleid
– om ook nu een loflied op het menselijk onvermogen aan te heffen. ‘Het vlees
is zwak’, zo klinkt het al in het eerste bedrijf.
Lachspiegel of röntgenfoto?
Is er iets dat opweegt tegen deze gekleurde tekening of moet ik zeggen röntgenfoto
van onze maatschappij? De regisseur lijkt te willen zeggen: jawel, er is het alternatief
van de verbeelding. Op verschillende manieren maakt Boermans dat zichtbaar. Allereerst
zijn de twee zwakste, meest kwetsbare gestalten in het stuk degenen die ook het
meest voor zich innemen. Het betreft ‘knuffelvluchteling’ Oman en de zwakbegaafde
burgemeestersdochter Miesje die met haar poppen naspeelt hoe er voor Jozef en Maria
geen plaats is in de herberg. Samen creëren zij een alternatieve werkelijkheid en
sluiten zich af van de rest.
Daarnaast oefenen de leden van het college van B&W voor de musical: de ark van
Noach. Het lijkt een vingerwijzing naar de teloorgang van deze wereld, maar de wijze
waarop dit wordt gepresenteerd – inclusief de verbeelding van de dieren in het laatste
bedrijf – doet erg potsierlijk en niet bepaald overtuigend aan. Ook krijgt de revisor
op een gegeven moment trekjes van de lijdende Christusfiguur – de stigmata worden
zichtbaar en als het ware sterft en staat hij op – maar Boermans zet dit hele verhaal
van evangelie en kerkkoor voor mij te ridicuul neer om werkelijk een verbeelding of
alternatief te kunnen vormen. Terwijl het programmaboekje het wel als zodanig presenteert,
ik citeer: ‘Tegenover het cynische wereldbeeld staat de verbeelding: kunst en
religie. Twee nieuwe verhaallijnen zijn daarvoor aan Gogols komedie toegevoegd: de
notabelen die repeteren met het kerkkoor en de verbintenis tussen Miesje en Osman.
Alleen in de verbeelding kan de mens, als is het maar voor even, zichzelf en de driften
ontstijgen en opgaan in een groter bezield verband’.
Biedt dit werkelijk een alternatief, dit cliché dat alleen voor het oog iets van het
evangelie aan zich heeft? Is dat echt in onze grijp- en graaicultuur de enige optie:
zo’n carnavalesk event waar gek nog niet gek genoeg is, waar mensen zich als dieren
gedragen om de werkelijkheid te ontvluchten? Waar iemand vertwijfelt uitroept:
‘Mensen, in godsnaam, laten we samen zingen, wie weet helpt het?’ Waar de revisor
– vooruit, voor even de Christusfiguur, immers de kerk verwacht ook een soort van
revisor – er uiteindelijk vandoor gaat met een grote som geld en zijn vrouw bedriegt?
Boermans laat zijn publiek in dit ingewikkelde maar grappige toneel met veel
open eindjes achter. Misschien zou het mij hebben geholpen wanneer hij de revisor
niet al vanaf het begin, maar pas gaandeweg in een ander daglicht was gaan stellen.
Zoals bij Gogol de eerst nog nietsvermoedende revisor pas gaandeweg aan de verleiding
van geld, aanzien en seksualiteit bloot komt te staan en eraan toegeeft. Het zou
mij hebben geholpen in deze confuse lachspiegel nog meer werkelijkheidsgehalte te
kunnen ontwaren.
Tot slot twee opmerkingen. In de eerste plaats: het is me opgevallen hoeveel nieuwe
mogelijkheden de nieuwste technieken ook op het toneel bieden aan de spelers
en aan een bekwame regisseur als Boermans. Steeds minder groot lijkt daarbij wel
de scheidslijn te worden tussen een toneelstuk en een musical. Of dat een gelukkige
ontwikkeling is, is wel een vraag, maar vermakelijk is het wel.
En in de tweede plaats: Aan het eind roept de geruïneerde burgemeester het publiek
toe dat het naar zichzelf heeft zitten kijken. In de foyer van de Koninklijke
Schouwburg troffen we spiegels met daarop het Russische gezegde dat Gogol koos
als motto voor zijn de Revisor en dat je dan toch meeneemt richting huis: ‘Als je een
scheve tronie ziet, wijt het dan de spiegel niet.
Peter Verbaan