De preek als opheffing van de communicatie

‘Een god die begrepen wordt, is een afgod, een projectie van de rede. Een god die moreel te begrijpen is, zou een monstrum zijn, maar een god die onze verdediging behoeft, is waarlijk een povere figuur, die tenslotte alleen maar ridicuul is.’ Aldus Miskotte in zijn preek bij de Watersnoodramp in 1953.

Daarmee raakt hij aan waar de homiletiek al decennialang door gevangen wordt gehouden. Namelijk door de leidende vraag hoe de kloof te overbruggen tussen dat aloude woord en de mens van vandaag. Een vraag die niet zozeer voortkomt uit de exegese van de schriften maar veeleer haar herkomst vindt in marktdenken van product en klant. Een vraag die ons weghaalt bij het wonder van het geschiedende woord en ons doet verdwalen in een discours waarin het gaat over klantgericht denken, aansluiten bij behoeften, geven wat gevraagd wordt.

Ook de discussie over de HBO-dominee wordt grotendeels door die bijbelvreemde vragen bezet. Terwijl het uitgangspunt van de homiletiek zou moeten zijn het antwoord van de profeet Jeremia (Jer.1:6) die als hij wordt geroepen zegt: ‘Ik kan niet spreken’. Het idee dat een predikant iets te zeggen zou hebben is een grote vergissing. Ik hoor het Frans Breukelman nog zeggen: ‘Verbeeld jij je vooral niet dat jij iets te zeggen hebt. Jij hebt niets te zeggen, maar er wil wel wat gezegd worden. En dat is iets anders’. ‘Ik leg mijn woorden in jouw mond’, zo is het antwoord van de Stem die Jeremia roept. En dat is natuurlijk vreemd. Dat past niet in ons klantgerichte denken. Dat doorbreekt elk logisch nadenken over wat de kerk vandaag zou moeten doen. Het is precies de omdraaiing die Miskotte voltrekt in zijn preek bij de bevestiging van de missionaire predikant Jan Buskes. De zelfvoldane gemeente die meent een woord voor de wereld te hebben, blijkt zelf die afkerige waar zij de wereld voor houdt. Kom er eens om.

Ook in het evangelie zien wij Jezus niet bepaald zijn best doen om klantgericht te denken. Nicodemus is in grote verwarring als hij hoort dat hij van bovenaf geboren moet worden (Joh. 3). En als Jezus zelf in de synagoge het woord van Jesaja duidt, heeft zijn preek tot gevolg dat zijn vertrouwde gemeente van Nazaret hem de afgrond in wil duwen (Luk. 4). En als Paulus op de Areopagus begint over de ‘niet te kennen god’ loopt de zaal leeg (Hand. 17). Weinig missionair zouden wij zeggen.

En dat maakt het ambt van predikant ook zo fremdkörperisch. Zoals een dirigent geroepen is om zijn partituur tot in de puntjes te kennen, zo dient ook de predikant week aan week als een bedelaar bij de schriften te zitten. Om het daar helemaal mee te wagen. Daar komt nogal wat bij kijken. Juist omdat die schriftwoorden helemaal niet compatible zijn, maar uiterst vreemd. Waarin zeeën splijten, doden opstaan, blinden zien, lammen gaan lopen. En waarin een God minder dan een god wil worden en eindigt aan een kruis. Allemaal zaken die niet kunnen en ondenkbaar zijn. Zaken die haaks staan op onze natuurlijke en bestaande orde. Die indruisen tegen de wetmatigheden waar wij dagelijks mee leven.

En in de preek zal die hoogst absurde partituur zo goed mogelijk tot klinken moeten worden gebracht. Opdat de demonen van onze tijd uitgeworpen kunnen worden. ‘De preek als exorcisme’ zoals Rochus Zuurmond het gewaagd zei. Maar dat wat die preek tot verkondiging maakt, dat kunnen wij niet organiseren. Dat is iets wat wij niet in handen hebben. Heel vervelend. En elke keer weer een worsteling. Maar als de geest die ook profeten en apostelen in beweging heeft gezet niet waait, dan gebeurt er helemaal niets.

De predikant is een hoorder onder de hoorders, zei Dingemans ooit terecht. Maar als dat betekent dat de preekvoorbereiding vooral moet beginnen bij de hoorders en niet bij de schriften die ons iets nieuws willen zeggen, gaat het mijns inziens helemaal mis. Ik weet nog hoe in de seminarietijd de suggestie werd gedaan om tijdens het maken van de preek een foto van de gemeente op het bureau te hebben. Want die preek moest toch vooral overkomen bij je hoorders. Of het nu gaat om die zuster die het liefst Johannes de Heer zingt, die Forumstemmer die vooral het christendom wil bewaken of die atheïstische huisarts die alleen nog maar naar de kerk gaat omdat zijn vrouw dat zo graag wil. U begrijpt: een onmogelijkheid. En het is niet voor niets dat het aantal burn outs onder predikanten alleen maar toeneemt door zo’n visie op de preek. Is het bovendien niet ten diepste een groot ongeloof en een hoogmoed te denken dat de predikant in staat zou moeten zijn het aloude Woord over te brengen bij de mens van nu? Lopen we daarmee de Stem die tot klinken wil worden gebracht niet eindeloos voor de voeten? Wil onze steeds weer opnieuw vastgelopen communicatie worden tot een levendig gesprek, zal die communicatie moeten worden opgeheven door de Geest over wie wij goddank geen regie hebben.

Nee, de gemeente is niet onze klant. Onze preek is geen product waarin de schrift begrijpelijk wordt gemaakt. De gemeente is eerder die bedelaar bij de tempel (Hand. 3) die behoefte had aan een aalmoes maar kreeg waar hij niet om vroeg. Hij hoopte op zilver en goud waarmee zijn verlamde bestaan alleen maar zou worden bevestigd. Maar hij kreeg een Paaswoord waardoor hij voor het eerst in zijn leven opstond om zijn nieuwe weg te kunnen bewandelen. Voor communicatiedeskundigen volstrekt onverantwoord. Voor de mens van nu een onbegrijpelijke dwaasheid. En tegelijk gloort in die opgestane mens datgene waar heel de Schrift bevlogen van getuigt.

Ad van Nieuwpoort

In de Waagschaal, jaargang 51, nr. 8. 20 augustus 2022.