De Playmobilpredikant

logoIdW

Aan tafel vertel ik over Geroepen en Gezonden, het recente rapport van de Protestantse Kerk. Omdat dit rapport over mijn werk gaat, het werk van predikant, zijn ook mijn kinderen geïnteresseerd.

Content

Ik begin bij wat ze al weten, dat het christendom niet populair is en dat de kerk kleiner wordt. ‘Je begrijpt dat de kerk daar iets aan wil doen. Het lastige is, dat ze niet goed weet wat. Met alles wat ze al doet, inclusief al het nieuwe wat ze de afgelopen 50 jaar heeft verzonnen, heeft ze nauwelijks nieuwe leden kunnen trekken. Zelfs een golfje van tot niets verplichtende sympathie is uitgebleven. Daarom wil de kerk nu zending gaan bedrijven…’

Mijn zoon, die al een grote vent is maar nog steeds niet weet dat ik het onplezierig vind om in de rede te worden gevallen, roept: ‘Zending? Hoe kun je nou zending bedrijven als je niet weet wat je wilt zenden? Zonder content begin je niets.’ Zelf maakt hij filmpjes op internet. ‘Content’ is voor hem een hoofdpijndossier. Omdat hij niets kan verzinnen doet hij vaak de grote YouTubejongens na: 24 uur lang vla eten, een oude wasmachine uit het raam gooien of een grap (‘prank’) uithalen met een vriend.

Ik zeg: ‘Veel kerkbestuurders vinden een beetje content al genoeg. Dat is anders dan vroeger. Toen draaide geloof om gebeurtenissen in het verleden en de leer die daarop was gebaseerd. Later zeiden sommigen: het gaat niet om de leer, maar om het verhaal, en anderen: het gaat niet om het verhaal, maar om de moraal. Het geharrewar over leer, verhaal en moraal heeft in de 20e eeuw voor zoveel ruzie gezorgd, dat men nu tevreden is met een flinter van het oude geloof. Het woordje “Ja” is voor sommigen al genoeg. Bepaalde dominees werken dat uit tot de boodschap “Je mag er zijn”, waarvan ze zeggen dat dat de betekenis is van de naam van God. De Protestantse Kerk heeft als korte boodschap gekozen voor “Geloof, hoop en liefde”.’

Universiteit

‘Daar is dus wel over nagedacht,’ knikt mijn zoon begrijpend. ‘Voordeel van zo’n korte boodschap is dat je veel vrijheid hebt in de communicatie.’ Waar hij gelijk in heeft. Je hoeft alleen maar te onderzoeken wat de pijn en de verlangens van de mensen zijn om daar je ‘ja’ op af te stemmen. Nu mengt de dochter zich in het gesprek: ‘Maar als de mensen er leuk uit willen zien, bijvoorbeeld, of ze zijn Tiktokkers en zoeken volgers, of ze hebben geen leuk werk, kan de ja-zeggende kerk ze dan ook helpen?’ Bij helpen denkt mijn dochter automatisch aan geld en sponsoring. Haar YouTubehelden zijn 20, rijden in een Tesla en kopen een eigen huis. Het grote verlangen van alle jongeren die zij kent – iets betekenen in de wereld – kan zonder geld niet worden vervuld.

‘Of de kerk mensen kan geven wat ze willen,’ zeg ik, ‘is de vraag. Dat moet je van geval tot geval bekijken. Maar dat is precies waarvoor de kerk ruimte wil maken. De kerk wil “pionieren”. Pionieren is zending bedrijven met een maximale vrijheid in de communicatie.’ ‘Maar ook met een maximale vaagheid’, zegt de zoon. ‘Dat klopt’, zeg ik, ‘maar dat risico moet de kerk nemen. Ze redt het niet met wat ze heeft. De oplossing van haar problemen ligt in het onbekende.’ Dat maakt weinig indruk. Ik voeg er snel aan toe: ‘Je kunt je op dat pionieren wel goed voorbereiden. Daar is het nieuwe rapport helder in. Kerkelijke leidersfiguren moeten van veel markten thuis zijn. Ze moeten iets weten van de Bijbel en van theologie, maar omdat de essentie daarvan een eenvoudig “Ja” is, is dat niet het belangrijkste. Het belangrijkste is dat ze een “academisch denk- en werkniveau” hebben, waardoor ze in gesprek kunnen treden met de wereld van nu.’

‘Dus de predikanten van straks moeten wel naar de universiteit? Je was toch ooit bang dat iedereen maar dominee mocht worden?’ De dochter beroert een zere plek. ‘Nee, dat is in het nieuwe rapport goed geregeld. Wel moet de studie theologie veranderen. Theologiestudenten moeten niet langer met hun neus in de Bijbel zitten. Ze moeten leren de wereld te bestuderen en op te treden als leider en gesprekspartner. Maar die verandering is al aan de gang.’ ‘Ach,’ zegt mijn zoon, ‘zo’n studie waarin je eindelijk eens leert wat in de Bijbel staat, lijkt me ook wel leuk. Wat moet je anders vertellen aan al die nieuwe mensen met wie je aan het communiceren bent?’ ‘Weet je,’ peins ik, ‘ik weet niet of de predikant van straks zoveel te vertellen zal hebben. Er zullen er een paar zijn die dat goed kunnen. Die zullen een boek schrijven, boeiende internetpreken houden en op televisie komen. Maar er zullen er meer nodig zijn die daarvoor de voorwaarden scheppen, die interessante bijeenkomsten organiseren, die geld werven en aandacht genereren. En niet te vergeten: de erfenis van de bestaande kerk afwikkelen.’

B-predikant

‘Ja, de bestaande kerk, hoe zal het daarmee gaan?’ Mijn dochter kijkt me medelijdend aan. ‘In de grote steden is dat een aflopende zaak’, zeg ik ernstig, ‘maar op bepaalde plekken zal er wel iets overblijven. Het rapport spreekt van “de vitale dorps- of wijkgemeente”. Daar blijf je mensen houden die van die traditionele protestantse dingen doen zoals op zondag naar de kerk gaan, bijbellezen, bidden, vergaderen en sjaals breien voor Roemenië.’ ‘Maar dat is toch eigenlijk wat het dichtst in de buurt komt van wat in de Bijbel over gemeenten staat?’ ‘Zeker, zo’n vitale gemeente heeft ook bestaansrecht, al was het maar omdat ze het geld moet opbrengen waarmee het pionieren wordt betaald, maar tegelijk moet je eerlijk zijn. Daar vindt niet de vernieuwing plaats die de kerk nodig heeft. De kerk moet zich niet op die vitaliteit verkijken en haar beste krachten aan die gemeenten verspelen. We kunnen daar toe met beginnende predikanten of met predikanten voor wie het echte werk te hoog gegrepen is. Liever nog hebben we daar kerkelijk werkers, die op ouderwetse predikanten voorhebben dat ze beter zijn geschoold in communicatieve vaardigheden.’

‘Nou pap,’ zegt mijn zoon, ‘die Synode is heel wat van plan. En wat betekent dit voor jou?’ ‘Dat is toch duidelijk,’ zegt mijn dochter, ‘papa werkt hier in een kleine dorpsgemeente die rijk genoeg is om nog wel even voort te bestaan. Hij preekt, hij bezoekt mensen, hij probeert al een jaar catechisatie van de grond te krijgen. Dat gaat niet gemakkelijk, wat dat betreft lijkt het pionieren, maar dat komt niet in de buurt van het gesprek met de cultuur dat de Synode zo graag ziet. Feitelijk werk je dus onder je niveau.’ Mijn zoon lacht. ‘Ja pap, je wordt een B-predikant. Een verouderd type dat nog aan kerkdiensten en bijbelkringen doet.’ Hij buigt zich samenzweerderig naar mij toe. ‘Je weet toch wat BOA’s zijn? Dat zijn die lui die doen wat vroeger straatagenten deden. Beetje controleren, met mensen praten, bonnetjes schrijven. Weet je hoe ze worden genoemd? De Playmobilpolitie. In de kerk word jij een Playmobilpredikant!’ Algehele hilariteit aan tafel. ‘Ach,’ troost mijn dochter, ‘als Playmobilpredikant kun je nog best wat in status groeien. Net als de BOA’s.’ ‘Ja’, roept mijn zoon, ‘je moet een dichtbundel gaan schrijven of een YouTubekanaal beginnen! Wat de wapenstok is voor de Playmobilpolitie is de artistieke hobby voor de Playmobilpredikant. Wat deed die gast laatst in Trouw? Iets met wijnproeven en bijbellezen. Moet je wel eerst wijn leren drinken. Haha.’

Hoewel ik het onderwerp zelf had aangekaart, zit ik er nu wat beteuterd bij. Het is waar: met mijn Biblia Hebraïca en mijn bij elkaar gezwoegde Jezuspreken ben ik een overdressed kerkelijk werker en niets anders. Een verdwaalde middeleeuwer die nog denkt dat het evangelie gebeurd is, een leer behelst en een verhaal vormt dat bestudeerd en uitgelegd moet worden. Niet een simpel ‘ja’ tegen mensen van nu, maar een woord over een nieuwe wereld waar de traditionele gemeente de meest belovende voorproef van is. Terwijl de Synodekaravaan vertrokken is met onbekende bestemming, blijf ik hangen in mijn niet zo vitale dorpsgemeente. Of is daar toch iets voor te zeggen? Nou, lezer, doe dat dan maar.

Udo Doedens

In de Waagschaal, jaargang 50, nr. 6. 29 mei 2021