De nieuwe MIddeleeuwen

logoIdW

 

Frank Ankersmit (1945), emeritus hoogleraar intellectuele en theoretische geschiedenis en columnist, stelt als diagnose dat de indrukwekkende erfenis van de Europese cultuur op is. In dit themanummer over Ondergang mag zijn analyse niet ontbreken. Expressis verbis verwees Ankersmit onlangs in een uitvoerig – 416 pagina’s lang(!) – interview naar Spengler. Hoezeer hij ook met Spengler van mening verschilt over de oorzaak en achtergrond van de ondergang, met hem is de geëngageerde Ankersmit ervan overtuigd dat we de grenzen hebben bereikt van wat binnen de westerse cultuur mogelijk is, of beter, was (326).

De egel en de vos

Hoe kijk je naar geschiedenis? Sir Isaiah Berlin schreef ooit een opstel waarin de egel en de vos figureren als twee verschillende soorten intellectuele persoonlijkheden. Het verschil zit daarin dat de vos een heleboel nuttige feitjes kent, maar daarin niet een diepere samenhang weet te ontwaren. De egel daarentegen weet maar één ding, maar dat weet hij dan zo goed dat hij met behulp van dat ene ding een belangrijk deel van de werkelijkheid weet te structureren.

            Ankersmit zou je kunnen zien als een prototypische egel. Al sinds zijn jeugd is hij gefascineerd door een bepaald tijdvak. Zijn moeder vertelde hem ooit aan de hand van een gravure over een van de meest beladen momenten uit de westerse geschiedenis: de onthoofding van Lodewijk XVI op 21 januari 1793. Was deze koningsmoord niet ook een vadermoord? Tot op de dag van vandaag beschouwt Ankersmit de laatste decennia van het ancien régime (1770/80) in politiek, muzikaal (Bach) en kunstzinnig (Rococo) opzicht als het hoogtepunt van de geschiedenis van de mensheid: ‘Er zijn in de hele menselijke geschiedenis maar tien jaar geweest dat het ideaal van de perfecte mens en de perfecte samenleving een reële optie was. (…) De conversatiekunst van het ancien régime, gekenmerkt door een grote eruditie, een diep gevoel van humaniteit en getuigend van een benijdenswaardige levenswijsheid, die zijn we kwijt’ (33,39). Zijn denken over allerhande thema’s blijkt een va-et-vient tussen de tijd waarin uiteindelijk de Franse revolutie de representatieve democratie, de rechtsstaat en de liberale grondrechten muntte (en de guillotine veel gebruikte!) en ons huidige tijdsgewricht.

Representatie

In het denken van Ankersmit stuit je spoedig op het kernbegrip representatie en op ‘zijn’ filosoof Leibniz. Ankersmit wil met het begrip representatie – soms vergezeld van het bijvoeglijk naamwoord: historische of politieke – uitdrukken dat geschiedenis meer is dan, hoe behulpzaam en vormend ook, ‘verhalen’ en ‘historische romans’ alleen. Een historische representatie is de geordende set van alle ware uitspraken in een historische tekst.

            In een tijd dat je als theoloog om de haverklap het begrip narratief tegenkomt, stelt Ankersmit, tegenover bijvoorbeeld geschiedfilosoof Hayden White, dat het woord narratief of verhaal ‘ongewenste associaties oproept met de roman, de literatuur en zelfs met ongeloofwaardige onzin’ (115). Het gaat Ankersmit níet om de waarheid van afzonderlijke uitspraken of causale verklaringen, zelfs niet om mooie metaforen of dito verhalen alleen, maar om de tekst, de set van ware uitspraken in zijn geheel. Het helpt daarbij te letten op de etymologie van het woord representatie: het betekent opnieuw present maken van iets wat afwezig is – een verleden dat nu niet meer bestaat. Vanuit deze benadering van historische representatie komt Ankersmit dan te spreken over de politiek en over het Europa van vandaag.

Re-feodalisering

Ankersmit wijst erop dat na de Franse Revolutie de vraag rees: wat doen we met de soevereiniteit, nu de absolute monarch weg is? Binnen enkele dagen maakten Frankrijk, en na een langduriger proces ook andere landen, de sprong van de Middeleeuwen naar de moderne representatieve democratie. Maar het probleem daarbij was wel dat de volksvertegenwoordigers nu drie taken kregen: 1. de bevolking vertegenwoordigen (de middeleeuwse gilden!), 2. de wet stellen (de rol van de voormalige monarch) en 3. de regering controleren. Juist deze onderscheiden rollen die samenkomen in dit systeem, waarbij de burger in een rechtszaak terecht lijkt te zijn gekomen waarbij de advocaat tegelijk de rechter is, doen het voorkomen alsof de burger in de wereld van Kafka beland is.

            De burger van vandaag is erachter gekomen dat de volksvertegenwoordiger iemand is met twee gezichten: één daarvan is naar de kiezer gewend, de andere naar bijvoorbeeld de EU, de financiële sector, maar ook naar het eigen belang. En nu de ideologie – de motor van de representatieve democratie – ontbreekt, dreigt de democratie tot stilstand te komen. En de Europese Unie – met haar exclusieve focus op de economie en een gebrek aan afleggen van politieke verantwoording – versterkt deze verwarring alleen maar. Daardoor staat de kiezer voor het dilemma: wil hij als volksvertegenwoordiger een machteloze spreekbuis of een autistische ‘verlichte’ despoot? (181) Daarbij komt nog iets.

            In de Middeleeuwen was er feodalisme. Kern van dat systeem was, dat men een deel van wat wij overheidstaken zouden noemen uitbesteed had aan lokale baronnen, abten, hertogen, aan leenheren van de feodale vorst. Er zat ook weinig anders op in die tijd: de feodale vorst was niet bij machte om adequaat te reageren op wat zich overal op zijn grondgebied afspeelde. Het was soms onvermijdelijk om lokale machthebbers op te dragen naar bevind van zaken te handelen.

Nu we zien dat een groot deel van de publieke sector vermarkt wordt, en de privatisering toeneemt, worden verzelfstandigde bestuursorganen, rechtsorganen en Quango’s (Quasi-Non Governmental Organizations) de hedendaagse equivalenten van de middeleeuwse hertogen, baronnen, bisschoppen en abten.

            Zo krijgen we als burger steeds minder grip op de sociale werkelijkheid waarin we leven en deze re-feodalisering wordt alleen maar versterkt door het systeem dat publieke bevoegdheden in private handen komen en privéondernemingen als banken een publieke factor worden. De macht zit nu overal en nergens, staat en samenleving zijn niet meer onderscheiden. Juist die vermenging van publiek en privaat, staat en samenleving zou wel eens het gordijn kunnen zijn dat de ontbinding van delen van de staat verbergt (245). Zo wordt – aldus nog altijd Ankersmit – na vijfhonderd jaar opbouw de staat als samenbindende en richtinggevende entiteit in ijltempo afgebroken. We leven in de ‘nieuwe Middeleeuwen’. Mede door toedoen van het neoliberalisme dat de markt aanbidt als God, leveren wij ons ongemerkt over aan krachten die groter zijn dan wijzelf, met alle rampspoed van dien….

De ondergang van de filosofie

Alsof dat allemaal nog niet genoeg is, lijkt ook de filosofie aan haar einde gekomen. Stonden vóór Heidegger zaken als waarheid, wetenschap en kennis in het centrum van de belangstelling, na hem werd het ‘mens-zijn’ het alfa en omega van de filosofie en kregen vragen naar waarheid, wetenschap en kennis een ander karakter. De splitsing van de filosofie, in een Angelsaksische (epistemologie) en continentale (existentiële) benadering, bracht weliswaar veel waardevols, maar eindigt in het scepticisme, in de variant van ofwel het deconstructivisme van Derrida ofwel het pragmatisme van Quine. Ten gevolge van denkers als Kuhn en Latour lijkt wetenschappelijke kennis nu vooral een sociologische constructie en is de filosofie niet wezenlijk meer onderscheiden van de wetenschapsbeoefening zelf. Daarmee heeft de hele, meer dan tweeduizend jaar lange traditie van de westerse filosofie haar eindpunt gevonden in de (cognitieve) psychologie (321).

Hoe verder?

Is Ankersmits’ diagnose defaitistisch? Optimistisch stemt hij niet. En natuurlijk, onheilsvisioenen zijn van alle tijden. De Bijbel zelf eindigt met apocalytische beelden, al zijn die niet zonder hoop en uitzicht.

            Misschien is het na een tijdvak van optimisme waarin de menselijke mogelijkheden oneindig leken ook wel eens heilzaam om onder ogen te zien dat het repertoire van culturele vormen eindig is en wij mogelijk meemaken dat de westerse cultuur aan haar einde komt. Wie weet zijn de mogelijkheden, die in haar geschapen werden door de Oudheid, Middeleeuwen en Verlichting inderdaad wel uitgeput geraakt, alle technologische uitvindingen en vernieuwing ten spijt…. Waarom zouden wij niet erkennen dat bij alle uitzonderingen die de regel bevestigen de 16de eeuw de eeuw van de beeldhouwkunst werd, de 17de die van de schilderkunst, de 18de die van de muziek en de meubelkunst, de 19de die van de roman en de 20ste die van de film en dat er voor de 21ste eeuw, al is die nog jong, misschien alleen maar overblijft een generatie van epigonen voort te brengen? Wie zal het zeggen? Of hebben we misschien nog wat van andere culturen te verwachten? Daarover horen we Ankersmit niet of nauwelijks.

            Spengler noemde de westerse mens ‘faustisch’ omdat hij net als Goethes Faust meester wilde worden over de natuur, maar in feite ‘de slaaf van zijn eigen schepping’ werd. Ankersmit eindigt eveneens met Goethe (met een tekst uit1780!): Warte nur, balde ruhest du auch.

            De scherpe diagnose van Ankersmit doet, hoe raak in verschillende opzichten ook, koud aan, als bij Heidegger lijkt de mens vooral ‘geworfen in das Da-sein’. Misschien zit er voor een historicus niet meer in. Al houd ik het erop dat waar Buber ‘Geschichte ein Gespräch Gottes mit der Menschheit’ noemde, dat gesprek met de westerse mens, hoe dan ook en donec veniat, verder gaat…

 Peter Verbaan

 N.a.v. Leonie Wolters, Frank Ankersmit: ‘De erfenis is op’. Waarom de Europese cultuur zich opnieuw moet uitvinden, ISVW Leusden 2018, 416 pagina’s, € 24,95.