De nalatenschap van de Amsterdamse School – reactie

logoIdWWat een mooie aanzet tot evaluatie gaf Peter-Ben Smit in zijn bijdrage ‘Wat exegeten wel en niet moeten leren van de Amsterdamse School’. Hierbij mijn uitgewerkte reactie. Voorop: ik beken mij voluit als ‘Amsterdammer’, ik voel mij geworteld in die traditie – al staat iedereen daar natuurlijk op zijn of haar eigen manier in, en werd ter plekke vastgesteld dat die traditie geen monolithisch blok is, maar integendeel een diversiteit aan elementen met toch een zekere samenhang.

Vijf Do’s

De do’s zijn het makkelijkst, al heb ik ook daar een enkele kanttekening bij.

  1. ‘Nadruk op het synchrone en literaire’: check. Dat is onze core business. Onderzoek van de tekst zoals die er ligt is tegenwoordig in de Bijbelwetenschap volkomen geaccepteerd, maar dat was in de hitte van de strijd in de 70-er en 80-er jaren wel even anders. Het zou mooi zijn te kunnen zeggen dat die verandering door Amsterdamse invloeden is gekomen, maar ik vrees dat het zo niet ligt. Bij Walter Brueggemann, waar we als ‘Amsterdammers’ goed mee uit de voeten kunnen, heb ik weleens gezocht naar verwijzingen naar Deurloo of anderen, maar helaas: al moet hij er wel van weten![1]
  2. ‘Erkenning van de scheppende kracht van de teksten’. Mooie formulering van iets wat Amsterdammers meestal anders noemen. Check.
  3. ‘Verbinding Tenach en Evangelie’. Check, met een waarschuwing. Hier zit natuurlijk het christelijke ‘Vorverständnis’ voor je het weet ingebakken. Marcel Poorthuis waarschuwde daarvoor in zijn bijdrage: de ‘Amsterdamse traditie’ is een vorm van christelijke theologie en kan, ondanks gebruik van Joodse exegese, niet zomaar uitgaan van het vanzelfsprekende van Tenakh als onderdeel van de christelijke canon. Wat ik gedoceerd heb gekregen, is wel altijd de ‘dubbele uitgang’: het vervolg dat Tenakh heeft richting rabbijns jodendom en richting de messiaanse gemeente, beide legitiem.
  4. ‘Gevoeligheid voor machtsvragen’. De politieke lezing van ‘Amsterdam’, deels ook een tijdsbeeld (denk aan de ‘materialistiese eksegese’, sic), en altijd een deelrichting geweest waar sommigen veel en anderen heel weinig mee deden. Maar die kant hoort er wel bij en het belang wordt door Peter-Ben terecht naar voren gehaald. De vraag ‘wie heeft hier baat bij?’ die overigens een contextueel element inbrengt (zie don’t #5), kan niet ontlopen worden.
  5. ‘De flexibiliteit om in verschillende kerkelijke tradities een thuis te vinden’. Prachtig als dat werkt, bijvoorbeeld als de taal van ‘Amsterdam’ ook niet-traditioneel-gelovigen blijkt aan te spreken, en mooi als een ander het van je zegt. Maar eerlijk: ‘Amsterdam’ heeft ook wel jargon heeft opgeleverd dat juist afstotend werkte.

Vijf Don’ts

  1. ‘Polarisatie en elite- dan wel sektevorming’: helaas, ja. Het risico van elke school of richting waarin het goed toeven is, is zelfgenoegzaamheid, en die heeft in deze richting lang niet altijd ontbroken. Evenmin de polarisatie tot op het persoonlijke. Belangrijker nog dan dat, bij elke theologische richting: kijk over de schutting. Niemand heeft de waarheid in pacht, ook bij andere richtingen en methoden is iets te vinden en iets te leren. Karel Deurloo deed dat: waar wij als studenten nog denigrerend over de VU spraken als de ‘Universiteit van Buitenveldert’ nodigde hij ene drs. Talstra uit die binnenkwam met een stapel computerpapier, en zie wat het ETCBC (Eep Talstra Centre for Bible and Computing[2]) is geworden en hoe het aansluit bij bepaalde aspecten van ‘Amsterdam’. Bij deze ‘don’t’ hoort ook: geen namedropping, geen eigen codes, geen dierbaar maar zelfs voor intimi langzamerhand onbegrijpelijk jargon.
  2. ‘Dubbelzinnige omgang met historisch onderzoek, enerzijds schatplichtig, anderzijds ontkennen’. Daar zit iets in.[3] Mijns inziens is de juiste benadering van historisch onderzoek passend bij de ‘Amsterdamse’ richting niet, vragen naar hoe de tekst ontstaan is, maar vragen in welke context die tekst voor het eerst klonk, en hoe die vervolgens doorwerkte, gebruikt werd, mogelijk geherinterpreteerd: Wirkungsgeschichte. Wij zijn niet de eerste lezers, dat besef hoort elke lezer te hebben.
  3. ‘Tegen elkaar uitspelen van Hellenisme en Jodendom’. Een goede vraag, en met Meindert Dijkstra moet je daar de oudtestamentische variant aan toevoegen: ‘en tussen Israëlitisch en Kanaänitisch’. Want Israëlitisch is toch ook maar een vorm van Kanaänitisch?! Ik beaam dat er bij zulke tegenstellingen meer is dan zwart-wit, en dat de verschillen bewust of onbewust opgeklopt kunnen worden om het unieke van de bijbelse teksten duidelijker te laten uitkomen. Natuurlijk zijn er ook overeenkomsten, en zijn de bijbelse teksten lang niet in alle opzichten uniek te midden van de Umwelt. Toch geef ik me hier niet zomaar gewonnen. Er is vaak wel degelijk sprake van een conflict en in het geval van Israël-Kanaän is dat in de teksten gedocumenteerd. Die tekstuele werkelijkheid mag dan een interpretatie achteraf van een bepaalde groep zijn, maar het is wel een gecreëerde werkelijkheid (zie do 2). Het is niet verkeerd, te zoeken naar het eigene van de bijbelse geschriften.[4]
  4. ‘Niet zomaar idiolect vertalen’. Ik weet heel goed dat er kritiek op idiolect vertalen mogelijk is, en ik wil nog wel een paar argumenten bij aanreiken: LXX en Targum, toch joodse vertalingen, blijken helemaal niet, of althans lang niet altijd, zo met grondwoorden en consistentie bezig te zijn. En inmiddels hebben we nog iets anders ontdekt: consistentie in de woorden is één ding, consistentie in de syntax is minstens even belangrijk en daar is ‘Amsterdam’ veel minder goed in. We vertalen geen woorden, maar zinnen, of liever, teksten. Maar: omzetten en navertellen, daarmee kom je er niet. Dat is alsof je eerst de betekenis hebt losgemaakt van de tekst, los van de woorden, en die dan in andere woorden in de doeltaal zou kunnen overzetten. Dat gaat niet, want dat veronderstelt dat de ‘betekenis’ eenduidig is vast te stellen en los van de woorden kan bestaan, om vervolgens te worden gecommuniceerd. Amsterdamse traditie zegt: de woorden doen ertoe! Voorlopig houd ik hier dus nog even stevig aan vast, ook omdat soepele vertalingen die voor de betekenis gaan in ruime mate voorhanden zijn. Een goede vertaling moet het de lezer in elk geval niet op voorhand onmogelijk maken, bepaalde verbindingen te zien, via woorden en zinsconstructies. En zoals het nu toegaat in de NBV is dat soms wel bar en vaak onnodig, ook binnen de eigen vertaalprincipes.

Nu is er wel, eerlijkheidshalve, een tegenargument: verstaanbaarheid. De combinatie van een toenemende ontlezing en een voortgaande ontkerkelijking van Nederland maken dat echt tot een probleem. Ik herhaal mijn pleidooi voor een twee-kolommen-bijbel, met een ‘Amsterdamse’, woordgetrouwe, en een meer soepele vertaling naast elkaar.

  1. ‘Negeren van lezer en context’. Dat is een spannende. De lezer en haar context, doen die ertoe? Je zou kunnen denken dat de Amsterdamse traditie meer aansluiting vindt bij een hermeneutiek waarbij de tekst een eigen wereld vormt: denk aan de letter ב – Beth – waarmee Tenakh begint: er is niks boven, onder of voor de tekst, er is alleen de tekst. Maar betekent dat, dat de lezer er niet toe doet en dat wat er over is van ‘Amsterdam’ de schouders ophaalt bij moderne contextuele benaderingen? Zoals ik de Amsterdamse traditie heb beleefd, was die praktisch ingesteld: exegese die óók gericht is op het functioneren van teksten in liturgie en verkondiging. Dus dan doet de lezer er zeker toe! Dat geeft ook precies de ontspanning en ontkramping die deze traditie met haar verticale jargon (‘ex ouranou’!) soms ontbeerd heeft.

Een voorbeeld uit mijn eigen praktijk, preken op 24 juni 2018 volgens de alternatieve serie van het Oecumenisch leesrooster (erfenis van Dirk Monshouwer, toch even namedropping): Job 38. Buitengewoon lastige tekst, het ‘Antwoord uit het onweer’. Wat helpt dan? Miskotte in zijn gelijknamige boek, met die geweldige oproep om je met Job omwille van God tegen God te verzetten! Maar ook Karel Eykman die kritische vragen stelt bij God’s kritische vragen. Is dat contextueel? Ik denk het: je neemt je eigen context en je eigen existentie mee. Is het ook Amsterdams? Misschien. Hoe dan ook, het is proberen te lezen zoals het voor mijn gevoel nog steeds vruchtbaar is – met alle gevoeligheid voor de tekst en met hart en ziel.

Joep Dubbink, predikant te Uithoorn (PKN) en bijzonder hoogleraar bijbelse theologie (Monshouwer-leerstoel, VU).

[1]  Brueggemann schreef het voorwoord voor de bundel (onder redactie van Martin Kessler) Reading the Book of Jeremiah. A  search for Coherence. Winnona Lake 2004; zie blz. ix-x.

[2]  Zie vooral www.etcbc.nl.

[3] Een voorbeeld dat mij pas later te binnen schoot: goed Amsterdams leer je dat ‘de bijbel begint bij Abraham’ (zie bijvoorbeeld de kinderbijbel ‘Woord voor Woord’). De verhalen van Schepping en Vloed worden later ingevoegd, bij de Babylonische ballingschap. Maar dat is natuurlijk een historische reconstructie! Als ‘de tekst het mag zeggen’ moet je erkennen dat die tekst begint met Genesis 1! Abraham vooropstellen is duidelijk ingegeven door een theologische voorkeur voor het lezen vanuit het bijzondere naar het algemene. Dat mag, maar geeft dat je de vrijheid, de canon te reorganiseren?

[4] Alleen al de zuiver historische vraag dient zich aan, waarom juist deze antieke geschriften doorgegeven zijn en levend gebleven in twee godsdienstige tradities tot op vandaag.

 

(In de Waagschaal, jaargang 47, nr. 9. 8 september 2018)