De lutheraan Thorbecke

logoIdW

Remieg Aerts is hoogleraar Nederlandse geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam en Politieke geschiedenis aan de Radboud Universiteit in Nijmegen. Dat hij terecht als een van de meest vooraanstaande Nederlandse historici wordt gezien, bewijst de formidabele biografie die hij schreef over een van de weinige echte staatslieden die ons land gekend heeft, Johan Rudolph Thorbecke: Thorbecke wil het. Biografie van een staatsman. Het boek leest als een trein en is gebaseerd op uitgebreid onderzoek van het dertig strekkende meter persoonlijke archief, de correspondentie, de parlementaire redevoeringen, de rijke vakliteratuur en nog meer. Materiaal waarover eerdere auteurs niet in die omvang konden beschikken. Dit maakte het mogelijk, zoals Aerts in zijn ‘Woord vooraf’ stelt, om ‘een moderne wetenschappelijke biografie van Thorbecke te schrijven, die inderdaad alle aspecten omvat.’(p. 9)

Progressief liberaal

Zo leidt de biograaf ons door het leven van Thorbecke. Om dit in steekwoorden aan te geven: zijn jeugd in Zwolle en zijn studies in Amsterdam en Leiden, waar hij in 1820 promoveerde in de letteren (1798-1820), zijn jaren in Duitsland met onder meer zijn privaatdocentschap in de geschiedenis en antieke filosofie te Giessen (1820-1824) en zijn hoogleraarschappen in Gent (1825-1830) en Leiden (1831-1849). In deze laatste periode raakte Thorbecke steeds meer politiek geïnvolveerd en was hij vanaf 1840 actief betrokken bij de voorbereiding van de nieuwe ontwerp grondwet. Daarbij ontwikkelde hij zich van conservatief naar – binnen het kader van die tijd – progressief liberaal. Hij werd de grote man van de grondwet in 1848 met onder meer een rechtstreeks gekozen Tweede Kamer (op basis van censuskiesrecht). Vervolgens leidde hij drie kabinetten (1849-1853, 1862-1866 en 1871-1872) en was hij tussendoor Tweede Kamerlid. Bij dat alles krijgt ook het privéleven, vooral het huwelijk, aandacht: dit vormde wat intimiteiten en gevoelens betreft een contrast met de koele en hooghartige Thorbecke in het publieke domein

Wat opvalt in de levensloop, vooral in het politieke deel, is hoe Thorbecke de door hem voorgestane en voor een deel ook gerealiseerde hervormingen heeft moeten bevechten op de conservatieven, van wie de feodaal adellijke hervormde elite een belangrijk onderdeel uitmaakte. Zij vond een belangrijke bondgenoot in de koningin Willem II en nog meer Willem III. Vooral met de laatste heeft hij menig gevecht moeten leveren, aangezien deze de rol van het parlement en de inperking van zijn macht niet wilde aanvaarden.

Outsiderspositie

Wat dreef Thorbecke bij dat alles? Als het gaat om de psychologische en sociologische wortels, wijst Aerts met enige regelmaat op de outsiderspositie van de gebiografeerde. Deze kwam uit een provinciestad, was afkomstig uit de kleine middenstand en was lutheraan. Deze intellectueel hoogbegaafde persoon wist zich door keihard te werken onder soms moeilijke omstandigheden (geldgebrek in het ouderlijk gezin, in Amsterdam op een koude zolderkamer), minutieus gevolgd door zijn vader, verder te ontwikkelen. Wat Aerts over de Spartaanse discipline van Thorbecke schrijft, kan niet anders dan diepe indruk maken. Deze man van buiten bracht het tot hoogleraar en werd een prominent publiek figuur. Capaciteiten en inzet en niet afkomst moesten volgens Thorbecke bepalen wie politieke een maatschappelijke posities kregen. De opvatting van volkssoevereiniteit onderschreef Thorbecke overigens niet, al had hij meermalen aandacht getoond voor sociale vragen. Om een citaat te geven:

‘Het establishment kon hem niet plaatsen. Hij behoorde niet tot het traditionele bestuursmilieu. Al had hij in dezelfde periode in Leiden gestudeerd als Boreel van Hogelanden, Van Rappard en andere Haagse politici, hij had geen naam, hij was geen jurist van studie en hij had niet met hen geboemeld als corpslid. Hij was niet van de brede hervormde kerk, hij was een burgerman en een gevaarlijke streber.’(p. 413)

Het is te verleidelijk om tussendoor niet te vermelden ter overdenking aan degenen die zich als politieke erfgenamen beschouwen, dat hij bij de behandeling van de Wet op het Nederlandschap in 1849/1850 een voorstander was van een ruimhartig vreemdelingenbeleid: ‘Afstooten kenmerkt barbaarschheid, toegankelijkheid beschaving’ (p. 453). Een van de belangrijkste Nederlandse staatslieden was wel in Nederland geboren, maar was wat geslacht betreft van Duitse afkomst en onderhield nauwe banden met zijn familie in Duitsland. Zijn moeder en zijn vrouw waren beiden Duitse.

Zijn lutheranisme was dus een component in de outsiderspositie, die de psychologische basis vormde van zijn non-conformisme. Zonder zijn inhoudelijke opvattingen hiertoe te reduceren, is het wel zo dat hij bijvoorbeeld tot een opvatting van de verhouding tussen kerk en staat kon komen, die brak met de voorkeurspositie van de Hervormde Kerk. Hij was namelijk een voorstander van de volledige belijdenisvrijheid, de gelijke rechtsbescherming van alle kerkgenootschappen en de volledige burgerlijke gelijkberechtiging ongeacht godsdienst. Hoewel Thorbecke godsdienst als een particulier en innerlijk gevoel koesterde, was hij voor openbaarheid van godsdienstoefening. Deze opvattingen waren rechtstreeks tegen het zere been van de Nederlandse Hervormde Kerk en Thorbecke kreeg met zijn streven om een einde te maken aan een ‘bevoorrechte kerk’ de storm tegen. Dat bleek in 1853 bij het voornemen om het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie toe te staan. Hoewel Thorbecke als persoon weinig ophad met de hiërarchie van de Rooms-Katholieke Kerk was hij daarvan voorstander vanwege de gelijkberechtiging van kerkgenootschappen. Dat had een massale mobilisatie van het protestantse volksdeel en de conservatieve elite tot gevolg (de Aprilbeweging), die leidde tot de val van zijn eerste kabinet. In 1854 vond overigens desondanks het herstel van de hiërarchie plaats. Volgens Thorbecke werd het tijd dat de politiek ‘voor het denkbeeld van eene Protestantse natie het besef eener Nederlandsche natie in de plaats ging stellen.’ Thorbecke wilde geen concessie doen aan ‘godsdiensthaat en verdeeldheid’. Daarbij speelde ook mee dat hij geloofde in een ‘Christendom boven geloofsverdeeldheid’: ‘De stille werking van het Christendom boven verdeeldheid van geloof, is oneindig algemeener en grooter, dan men in de kerkelijke sfeer met oogen ziet.’ (p. 527)

Lutheranisme onderbelicht

Uiteraard besteedt Aerts de nodige aandacht aan de lutherse achtergrond van Thorbecke. Maar om dan toch een punt van kritiek te noemen: hier had hij meer uit kunnen halen. Hij heeft de lutherse achtergrond niet echt gethematiseerd en onvoldoende doorgevraagd naar wat deze voor Thorbecke betekende. Enige relevante literatuur vermeldt hij niet, zoals het themanummer over Thorbecke van het tijdschrift Elk (4e jaargang nr. 12, 3 juni 1972), het standaardwerk Lutheranen in de Lage Landen (2011) en een van de laatste artikelen van J.P. Boendermaker, ‘De lutheraan J.R. Thorbecke, architect van onze grondwet’ in het Documentatieblad van de Lutherse KerkGeschiedenis nr. 42 2014.

Aerts maakt duidelijk dat Thorbecke opgroeide in een meelevend luthers gezin. Zijn vader was actief in de lutherse gemeente in Zwolle en via diens netwerk kon de zoon zijn plaats vinden in Amsterdam door in te trekken bij de predikant G.F. Sartorius, die eerder onder meer hulpprediker in Zwolle was geweest. Aerts vermeldt de betekenis van Sartorius voor de jonge Rudolph. Hij hielp hem om zich voor te bereiden op het kandidaats- en doctoraalexamen aan de Leidse universiteit en gaf hij hem godsdienstles. Aerts vermeldt echter niet dat Thorbecke op 16 december 1816 door zijn leermeester werd ingezegend als lidmaat. Zijn eerste Avondmaalsviering was op de daarop volgende Eerste Kerstdag en maakte grote indruk op hem. De verbondenheid met het luthers netwerk blijkt ook nog uit het feit dat toen hij in Leiden ging studeren hij een kamer huurde bij een lutherse tabakshandelaar.

Aerts signaleert terecht dat Thorbecke steeds minder kerkelijk werd, dat hij een afkeer had van leerstelligheid en kerkelijke partijtwisten. Maar wat was zijn positie in de lutherse kerk? Met welke predikanten had hij contact? In Leiden in ieder geval met de lutherse ds. H.J. Matthes, die het voor hem opneemt in 1853. Deze had ook de kinderen van Thorbecke thuis gedoopt en was bij de begrafenis van een van Thorbeckes jong gestorven kinderen. Tot wanneer ging Thorbecke regelmatig ter kerke? Las hij veel in de Bijbel? Kende hij de geschriften van Luther en andere van belang zijnde documenten uit het lutheranisme? Hoe hebben deze hem beïnvloed? Zo had scherper in beeld kunnen komen hoe Thorbecke een diep doorleefd geloof had, maar persoonlijk van het instituut kerk steeds verder afstand nam. Op zijn sterfbed had hij geen behoefte aan geestelijke bijstand van een dominee. ‘Zijn stellige, elementaire geloof had niemand nodig. In de notities van zijn laatste levensperiode vond hij telkens weer zekerheid over het leven en weerzien na de dood, vanuit de geloofstraditie en het platonisme.’ (p. 720) Tekenend is dat op de begrafenis, die op 9 juni 1872 in Den Haag plaatsvond, geen predikant sprak, wel twee ministers en de Kamervoorzitter.

Herman Noordegraaf

Prof. dr. H. Noordegraaf is emeritus hoogleraar diaconaat

N.a.v. Remieg Aerts, Thorbecke wil het. Biografie van een staatsman, Prometheus Amsterdam 2018, 886 pagina’s, 49,99 euro.

(In de Waagschaal, jaargang 47, nr. 12. 1 december 2018)