De Linkse Kerk
Halverwege de jaren vijftig kwam Syp Wynia (1953) in het Friese Oudega (Smallingerland) wonen. Het ouderlijk gezin van deze latere Parool- en Elsevierredacteur was een beetje een buitenbeentje. Ze hoorden niet bij de tweederde meerderheid van gereformeerden in het dorp, maar vanwege hun orthodox-hervormde achtergrond voelden ze zich ook niet thuis in de vrijzinnige Hervormde Kerk. Als eerste hervormde jongen maakte Wynia de oversteek naar de door gereformeerden gedomineerde christelijke school in het dorp. Het heeft hem naar eigen zeggen tot gereformeerdoloog gemaakt, kenner van de gereformeerde wereld, al werd hij geen lid van de gereformeerde jongelingsvereniging.
Toen hij opgroeide merkte hij hoe zijn dorp pijlsnel veranderde – er kwamen auto’s, de zondagse kleren verdwenen – en in zijn studententijd zag hij hoe zijn gereformeerde medestudenten zich openstelden voor allerlei progressieve ambities. In het recent verschenen boek De linkse kerk dat hij samen met o.a. Henk-Jan Prosman redigeerde, heeft hij willen (laten) onderzoeken hoe ‘in zo’n korte tijd een in wezen conservatief volksdeel een radicale beweging in linkse richting maakte’.
Stemgedrag
‘De linkse kerk’ bevat losse artikelen van een twaalftal auteurs. Heldere en informatieve artikelen worden afgewisseld met artikelen waarin de boze en badinerende toon de informatie in de weg zit. Mijn hoofdvraag bij de hele bundel is of de centrale stelling van het boek dat ‘de gereformeerden’ linkser zijn geworden eigenlijk wel klopt. Geldt dat echt voor de (kinderen en kleinkinderen van de) gehele groep die in de jaren vijftig zich gereformeerd noemde? Voor Wynia’s dorp Oudega (Sm) gaat de stelling in ieder geval niet op. Bij de laatste verkiezingen stemde 23 % van de kiezers op het CDA en 12,5 % op de VVD. Nog weer rechtser (PVV, FvD, JA21, BBB, SGP) stemde 27,5 % en links (PvdA, GroenLinks, SP, Partij voor de Dieren) behaalde 19,3% van de stemmen. D66 kreeg 9,8% en de ChristenUnie 6,8%. Al met al duidt dit eerder op een verschuiving van confessioneel naar (extreem)rechts dan naar links.
De historicus en Elsevier-columnist Roelof Bouwman (1965) onderzoekt in een kort artikel het stemgedrag van de protestantse predikanten en vergelijkt dat met het stemgedrag van de protestantse gelovigen. Hij betreurt het dat de predikanten veel progressiever stemmen. Daarbij haalt hij een onderzoek aan dat aantoont dat in 2003 50% van de protestantse predikanten op een progressieve partij stemde. Terwijl de gewone lidmaten veel rechtser stemmen: zo stemde in 2019 slechts 1% van de Protestanten op GroenLinks.
Maar als slechts 1% van de protestanten op GroenLinks stemt, wat blijft er dan over van de stelling dat gereformeerden zo progressief zijn geworden? Niet heel veel, maar toch wel iets. Naar mijn idee is er wel degelijk een groep gereformeerden die verder dan de rest van de samenleving naar links opschoof. Maar dat is slechts een deel, met name de generatie van Wynia (1953) en daaruit met name de mensen die een opleiding gingen volgen. Deze groep is deels actief geworden in de kerk en een groot deel van het leidinggevend kader in het midden van de Protestantse Kerk bestaat uit deze groep. Mede onder hun invloed zijn de protestantse kerken in Smallingerland veel progressiever dan in de jaren vijftig. Maar minstens zo opmerkelijk is de opkomst van de Vrije Baptistengemeente Bethel van Orlando Bottenbley in datzelfde Smallingerland. Op zondag zitten daar drie keer zoveel mensen in de kerk als in alle Smallingerlandse protestantse kerken bij elkaar. Op andere plaatsen in en buiten de kerk zie ik een vergelijkbare ontwikkeling. De gereformeerde Scheveningse jongen Jan Pronk werd kopstuk van de PvdA, maar Scheveningen zelf ging naar de PVV (en naar VVD en D66).
En die linkse predikanten? In 2003 zou Bouwman met zijn klacht over de links stemmende predikanten gelijk hebben gehad. Toen was er een grotere kloof tussen het stemgedrag van predikanten en gemeenteleden. Ondertussen is er een nieuwe generatie predikanten gekomen en voelen oudere generaties zich niet meer welkom bij links of zijn simpelweg naar rechts opgeschoven. Predikanten in mijn omgeving en zeker ook in de top van de Protestantse Kerk stemmen massaal op de ChristenUnie. Mijn zorgen gaan een andere kant op. Ik zie dat veel jongeren uit de zware reformatorische kerken weinig moeite hebben met het gedachtegoed van Forum voor Democratie en andere extreemrechtse groepen.
Evangelisch-radicaal
Ook al zijn er bij de centrale stelling van dit boek vraagtekens te plaatsen, het boek bevat een aantal interessante artikelen. De historicus Jan-Jaap van den Berg schrijft over de ‘evangelisch-radicale’ vleugel die in de ARP in de jaren zestig opkomt. Politici als Berghuis en De Gaay Fortman probeerden in die tijd de partij uit het slop te trekken door positiever te staan tegenover de verzorgingsstaat. De jongerenbeweging Arjos pleitte voor ontwikkelingshulp. En de hele partij ruilde in 1965 de coalitie met VVD en CHU in voor een coalitie met de PvdA. Toch zou de ‘evangelisch-radicale’ vleugel het niet voor het zeggen krijgen. ‘De zwijgende meerderheid van gewone antirevolutionairen bestond eind jaren zestig niet uit oude mopperaars of pretentieuze hemelbestormers. Het waren gelovige protestanten die meebewogen met de voortgaande modernisering van de Nederlandse maatschappij. Het ontbrak hen doorgaans niet aan christelijk-sociaal gevoel, maar radicale wereldverbeteraars waren het nou ook weer niet’. Opmerkelijk genoeg ziet Van den Berg in de huidige ChristenUnie een opvolger van het evangelisch-radicale gedachtegoed van de ARP. Over die ChristenUnie schrijft de jurist en filosoof Bas Hengstmengel. In enkele heldere stappen beschrijft hij de ontwikkeling vanuit GPV en RPF. Hij constateert dat de CU van de afgelopen jaren een linkser profiel heeft gekregen. Interessant is dat hij de hele positionering van de partij onhelder vindt. De partij gebruikt evangelicaal angehauchte frasen als ‘politiek met hart en ziel’ maar het is afhankelijk van het moment wat dat precies betekent. Hij mist een duidelijke politieke filosofie. Andere schrijvers gaan in op de ontwikkelingen bij de protestantse omroepen en de gereformeerde pers, de discussie rond abortus, de kernwapens en de Vietnamoorlog, de houding tegenover Zuid-Afrika en tegenover de staat Israël en de klimaatdiscussies. Het boek eindigt met een geestige ‘gereformeerde Hall of Fame’ met korte portretten van bekende ‘gereformeerden’. Opvallend genoeg ontbreken artikelen over feminisme en (homo)seksualiteit.
Nieuw-Guinea en de afslag naar links
Henk-Jan Prosman (1975), oud-redacteur van dit blad, schrijft over de dekolonisatie van Nieuw-Guinea. Hij hekelt terecht de Hervormde Kerk. In een rapport van de hervormde synode (1956) werd de realpolitische constatering dat Indonesië het natuurlijke voorland van Nieuw-Guinea is voorzien van dit christelijke sausje: ‘Wij herinneren aan het Woord des Heren, dat wie zijn leven – dat is dus ook zijn idealen en plannen – zal willen verliezen, zijn leven op andere wijze terug zal vinden’. Deze zin was weliswaar gericht tot een Nederlands publiek, maar juist dat is zo treffend: de mening van de Papoea-kerk (GKI) was niet gevraagd. Toen de Nederlanders zich gingen terugtrekken voelden de Papoea’s zich niet alleen bedrogen door de overheid, maar ook door de kerk.
Vervolgens noemt Prosman – in navolging van o.a. James Kennedy – de soevereiniteitsoverdracht van Nieuw Guinea een keerpunt in de Nederlandse politiek. Nederland ontwikkelde zich in tien jaar van een ‘kortzichtige koloniale mogendheid’ tot een ‘gidsland’ met een progressieve ontwikkelingspolitiek gericht op heel de wereld.
Natuurlijk kan je daar zo je vragen bij hebben, maar onlogisch is de ontwikkeling niet. Het is de consequentie van de ‘ethische politiek’ die de Antirevolutionairen sinds Abraham Kuyper hebben aangehangen. Volgens de ethische politiek was militair optreden van belang om het Nederlandse gezag te handhaven en uit te breiden. Maar dat militaire optreden stond in dienst van de ontwikkeling van de kolonie. De Nederlandse koloniale overheid stimuleerde (meisjes)onderwijs, lokale democratie en economische ontwikkeling. Dat tweesporenbeleid zag je ook bij de antirevolutionair Van Baal, die van 1953 tot 1958 gouverneur van Nieuw Guinea was. Hij was bereid Nieuw Guinea gewapend te verdedigen, maar tegelijkertijd ontvouwde hij, zoals Prosman schrijft, een ‘ambitieus ontwikkelingsplan’. Als Nederland een aantal jaren later zijn militaire gezag niet meer kan handhaven, blijft het hoofddoel van de ethische politiek overeind: ontwikkelen. Dat kan en hoeft niet meer op het grondgebied van Nieuw Guinea en dus wordt de opdracht wereldwijd.
De gereformeerde wereld werd in de jaren zestig meegezogen in de grote beweging die sinds de 18e eeuw door onze cultuur gaat, waarbij God niet meer in de hemel gezocht wordt, maar in allerlei aardse projecten. Een deel van de gereformeerden sloeg daarbij af naar links. ‘De linkse kerk’ maakt vooral duidelijk dat er naar links werd afgeslagen. Waarom deze afslag naar links werd genomen komt minder uit de verf. In ieder geval had de afslag naar links van deze groep gereformeerden zijn voorgeschiedenis in de eigen antirevolutionaire historie. Het gereformeerde volksdeel had een eigen identiteit die meer was dan Wynia’s karakterisering van die identiteit als ‘in wezen conservatief’. Wellicht had Wynia daar meer gevoel voor gehad als hij indertijd ook lid van de gereformeerde jongelingsvereniging was geworden.
Coen Wessel
Ds. C.C. Wessel is predikant te Hoofddorp.
Syp Wynia, Henk-Jan Prosman e.a., De linkse kerk, hoe calvinistisch Nederland steeds dezelfde afslag neemt, Uitgeverij Blauwburgwal, 2022, 264 pp., €23,50.
In de Waagschaal, jaargang 51, nr.9. 17 september 2022