De kleine Japanner die niet gedoopt wilde worden
Barth en Takizawa (I)
Enige tijd geleden kreeg ik de jongste band van de prestigieuze serie Forschungen zur systematischen und ökumenischen Theologie in handen: Karl Barth – Katsumi Takizawa: Briefwechsel 1934-1968.[1] Het boek heeft zo’n 300 pagina’s en u kunt het aanschaffen voor de lieve som van €99,-. Het is jammer dat er zo’n financiële drempel opgeworpen wordt, want het boek heeft de lezer veel te bieden. Veel méér zelfs dan de titel doet vermoeden: de briefwisseling tussen Takizawa en Barth neemt slechts de helft van het boek in beslag (p. 137-301). Op de pagina’s daarvóór vinden we een inleiding van de hand van Hennecke op de thematiek: ‘Barthrezeption als interreligiöse Hermeneutik’ (15-38) en maar liefst vier opstellen van de hand van Takizawa (43-134).
Ik zou dit prachtige boek in een tweetal bijdragen onder uw aandacht willen brengen.[2] Bij wijze van introductie volgt nu eerst iets over de fascinerende Japanse filosoof-theoloog Katsumi Takizawa en zijn relatie met Barth. Daarna wik ik zijn Grote Vraag aan Barth aan de orde stellen. In een volgende bijdrage zullen we zien wat Takizawa’s eigen antwoord op die vraag is en zullen we ook de briefwisseling kort bespreken.
Van zenboeddhist tot christen
In het artikel ‘Was und wie ich bei Karl Barth gelernt habe‘ (81-96) horen we hoe Takizawa uit een familie komt waar men aan zenboeddhisme doet en dat hij later leerling wordt van de zenboeddhistische filosoof Nishida, over wie we in dit boek helaas bijzonder weinig te weten komen, een enkele opmerking in Hennecke’s inleiding (16) en een kleine uitweiding van Takizawa (90-91) daargelaten. Nishida stuurt de jonge Takizawa in 1934 naar Bonn om bij Barth filosofie (!) te gaan studeren. Hij valt met zijn neus in de boter: Barth is juist bezig met een collegereeks over de maagdelijke geboorte (85). Professor Barth merkt de nieuwe student meteen op. Aan zijn vriend Thurneysen schrijft hij: ‘Voor de toehoorders is het een harde noot om te kraken, dat ze hun theologiestudie nu juist met deze zaak moeten beginnen. Dat geldt niet in de laatste plaats voor een kleine Japanner, die – zelf heiden – door zijn heidense filosofieprofessor in Tokyo direct hier naartoe gestuurd werd, omdat de Römerbrief de juiste filosofie zou zijn. Ha!’ (22, mijn vertaling)
Takizawa voelt zich enorm aangetrokken tot Barths ‘filosofie’: het resoneert in hem, ondanks zijn geheel andere achtergrond. Hij overweegt zich te laten dopen, maar aarzelt lang. Hij beschrijft nog in Barths feestbundel Antwort (1956) wat hem ervan weerhoudt (‘Was hindert mich noch, getauft zu werden?’, ook opgenomen in deze bundel), maar twee jaar later laat hij zich uiteindelijk toch dopen, overigens zonder daardoor zijn boeddhistisch denken te verloochenen. Het is ontroerend om te vernemen hoe Takizawa en Barth in de jaren ’60 elkaar nog een paar keer ontmoeten: twee heren op hoge leeftijd die het nog altijd niet helemaal eens geworden waren.
Takizawa’s Grote Vraag aan Barth
De artikelen en brieven die stammen uit de tijd rondom Takizawa’s doop zijn verreweg het interessantst. Takizawa stelt daar een heel bepaalde thematiek aan de orde. Het valt niet mee om scherp te krijgen waarom het hem precies te doen is, maar laat ik een poging wagen. Hennecke licht in haar inleiding de duidelijkste formulering van Takizawa’s Grote Vraag aan Barth eruit: ‘Voor mij blijft er altijd nog die moeilijke vraag, of de “Jezus”, die voor Abraham, nu en voor altijd bij ons is en met een ieder van ons is en werkt (hoewel Hij in geen geval slechts een ideaal is, maar Zelf concreet en werkelijk “geschichtlich”) – of deze Jezus niet toch heel scherp methodisch onderscheiden moet worden van de “historische” Jezus, die toen en daar geboren en gestorven is, ervan uitgaande dat deze beiden daadwerkelijk identiek zijn.’ (229, vertaling GvZ). Hennecke laat het laatste gedeelte van deze cryptische zin (hier door mij gecursiveerd) weg. Mijns inziens komt daardoor de crux van Takizawa’s vraag niet helemaal zuiver voor het voetlicht. Zonder die bijzin krijg je de indruk dat het Takizawa slechts te doen is om het betrekkelijk eenvoudige onderscheid tussen de pre-existente Logos (de eeuwige Christus), en de historische Jezus van Nazareth, waarvan de tweede dan slechts als een teken beschouwd zou moeten worden van de Zaak-waar-het-eigenlijk-om-gaat (aldus Hennecke, 24). Inderdaad lijkt het er soms op dat Takizawa die gedachte koestert. Zo schrijft hij in 1974: ‘De mens Jezus in het vlees, de zichtbare gestalte Jezus van Nazareth, is wel degelijk een onverstoorbaar centrum, een niet te herhalen voorbeeld van het menselijk leven binnen de menselijke geschiedenis – maar daarmee is ook alles gezegd.’ (89) Toch schrijft hij in de zin direct daarvóór: ‘Kort samengevat: men kan en moet het wagen te belijden: Jezus is de Christus, de Zoon van God.’ Takizawa bekritiseert dus niet Barths incarnatieleer of tweenaturenleer. Takizawa zou in dat geval heel gemakkelijk beticht kunnen worden van docetisme, omdat hij dan zou stellen dat de werkelijke Christus buiten, of achter, de realiteit van de aardse Jezus van Nazareth staat. Dat is allemaal niet aan de orde: Takizawa identificeert eerst (contra Hennecke, 25) en wil daarna differentiëren.
De moeilijkheid zit hem in dat tweede. Takizawa wil een heel duidelijk waarderend onderscheid maken tussen de eeuwige Christus en de historische Jezus van Nazareth, waarbij de eerste het primaat heeft boven de tweede. Kenmerkend is zijn omschrijving van Jezus van Nazareth als ‘gestalte van Immanuël’ (61) Geïnspireerd door Barths bespreking van de maagdelijke ontvangenis (nu KD I/2, §15.3) kiest hij ervoor om hier te spreken in termen van ‘zaak’ en ‘teken’, waarbij de historische Jezus van Nazareth een teken is van de zaak: de eeuwige Christus. Het is de vraag of dat een handige zet is geweest van Takizawa, want daarmee wordt het voor hem bijna ondoenlijk om nog van die werkelijke eenheid of identiteit van Jezus van Nazareth en de eeuwige Christus te spreken, wat nu juist wél zijn bedoeling is geweest. Maar wie kan zich bij een onderscheiding tussen res en signum de identiteit tussen beide voorstellen?
Het is Takizawa te doen om de te volgen theologische methode. Moet de geloofsleer ontvouwd worden vanuit het oerfeit van de eeuwige Christus, of moeten we onze gedachtegang altijd weer laten beginnen bij Jezus van Nazareth, van wie de Schriften getuigen? Takizawa wil het eerste, Barth het tweede. Aangezien die beweging van het bijzondere naar het algemene voor Barths theologie zó fundamenteel is, moeten we misschien concluderen dat Barths theologie aan deze hartenwens van Takizawa eigenlijk niet tegemoet kán komen (de kritiek van Moltmann, Gollwitzer, Marquardt en later ook diens leerling Andreas Pangritz op Takizawa wijzen unaniem in die richting, 32-34). In de volgende In de Waagschaal zullen we bij dit punt nog wat uitgebreider stilstaan.
Openheid
Het mag duidelijk zijn dat Takizawa een bepaalde openheid in Barths theologie probeert te vinden en te bevorderen. Zijn stelling is: als Barth zuiverder onderscheiden had tussen de eeuwige Zoon Gods en het historische teken daarvan in Jezus van Nazareth, en vooral duidelijker de volgorde of hiërarchie tussen beide had aangegeven, dan had hij beter en duidelijker ruimte kunnen bieden aan kennis van Christus buiten de kerk. (80) Wat dat betreft constateert Takizawa bij Barth een positieve ontwikkeling, vanaf het ferme Nein! tegen Brunner uit 1934 tot aan de Lichterlehre van KD IV/3 en, nog later, de postuum uitgegeven §77.2 van KD IV/4. En nu moet die lijn doorgetrokken worden! Barth hangt nog te veel aan de historische Jezus, de Christus-in-het-vlees. Schreven de evangelisten hun evangeliën niet ná Jezus’ opstanding uit de doden, en met het oog op deze opgestane Heere, de eeuwige Christus die er was in den beginne en die zal heersen tot in eeuwigheid? Moet nu niet de gehele theologie vanuit deze eeuwige Christus herijkt worden? – Wordt vervolgd!
Gerard van Zanden
[1] Voluit: Susanne Hennecke & Ab Venemans (red.), Karl Barth – Katsumi Takizawa. Briefwechsel 1934-1968 (einschließlich des Briefwechsels Charlotte von Kirschbaum – Katsumi Takizawa) (FSÖTh 154; Göttingen: Vandenhoeck & Ruprecht, 2015)
[2] De geïnteresseerde lezer zij verwezen naar de uitvoerige artikelen die Ab Venemans vijf jaar geleden in In de Waagschaal schreef over Takizawa en Barth: IdW 39/13-15 (september-oktober 2010).