‘De hoop die in u is’ (meditatie)
In 1 Petrus lijkt die ‘hoop in u’ een gegeven, ook letterlijk. Het is een erfenis in de hemel, eeuwig, onvergankelijk en zeker, na lijden en verdrukking in de tijd – nog maar even! Hemel, eeuwigheid – een plek voorbij ons weten, daar richt de hoop zich op. Een noodsprong misschien, een vlucht naar voren of naar boven. Ook toen ongetwijfeld een mysterie, en allerminst vanzelfsprekend. Maar hoe dan ook: een verkondigde en toegeëigende hoop. De apostel herinnert eraan en wil de gelovigen helpen hopen. Er is een hemelse toekomst! Wie zich daaraan hecht, komt in een van het aardse enigszins onthechte, maar verrassend veerkrachtige staat, met een vreemde combinatie van overgave en weerbaarheid. Dat vormt die gemeenschap, tot een sfeer, waarin die hemelse toekomst in het aardse gedeeltelijk al ervaarbaar wordt. Want in dat alles tekent de weg van Jezus Christus zich af, van moeten lijden en sterven en zullen opstaan.
Hebben wij nog hoop in ons? Het in kerk en theologie notoir geworden woordje ‘nog’ dringt zich ook hier onvermijdelijk op. Een hemel, een plek voorbij ons weten als richtpunt voor hoop, dat is niet gemakkelijker geworden. De hoop heeft van de vele eeuwen sinds Christus verreweg het meest te lijden, al leefde ze als hoop op een betere wereld vurig op vanaf eind jaren ’60. Die nieuwe hoop nam vaak de plaats in van de aloude, op hemel en hiernamaals gerichte. Blijf de aarde trouw!
Hoe hebben we het nu? Nu, dat wil zeggen: nu we geconfronteerd worden met de breekbaarheid en eindigheid van het aardse leven zoals wij het kennen. Wie leert ons hopen? Vanuit de drieslag geloof, hoop en liefde, vraagt de eschatologie haast een aparte plek, naast geloofsleer (theologie) en ‘liefdesleer’ (ethiek). Die komen niet vanzelf, maar het minst van deze drie de hoop. Kan die destijds hoopwekkende brief ons misschien helpen hopen?
Meer dan ooit lijkt trouw aan de aarde geboden, radicale inzet voor het behoud van het leven op aarde, beheersing van de opwarming. Maar hoop die zich enkel daarop blijft richten, verschilt steeds minder van de moed der wanhoop. Dan helpt de brief een waarachtige hoop levend te houden: die merkwaardige christelijke hoop die de gemeente de aardse ondergang leert dulden als onvermijdelijk, maar haar tegelijkertijd weerbaar en daadkrachtig present laat zijn midden in het aardse, aanhoudend hopend op de (her)scheppende hand van God. Bij het dreigende einde ontwaart ze een hemel en ontdekt tegelijk de aarde als de geschapen plaats om daarvan te getuigen, in woord en daad.
Coen Constandse
In de Waagschaal, jaargang 52, nr. 6, 27 mei 2023