De hoofdman bij het kruis in het evangelie van Lukas

logoIdW

Frans Breukelman heeft het Lucasevangelie gekenmerkt als het evangelie van de ‘Sootèria’ (= redding) . Hij wijdt in dat verband een paragraaf aan de ‘verheerlijking van God’ onder het opschrift: ‘En zij verheerlijkten God….!’ (p. 223vv). Hij noemt de zeven plaatsen bij Lucas waarin wij horen dat na een genezing of vergeving van schuld God wordt ‘verheerlijkt’: Luc. 2:20; 5:25v; 7:16; 13:13; 17:15 (vgl.vs.18); 18:43 en 23:47. Breukelman: ‘Waar Jezus op de aarde als “Sootèr” (= redder) zijn gang gaat, ván de kribbe tót het kruis, dáár is op de aarde tegelijk de “glorificatio Dei”, de verheerlijking Gods.’

Zeven doxologieën
Hetgeen Breukelman hier zegt, is voor mij aanleiding nog eens nader aandacht te vragen voor de doxologie van de hoofdman bij het kruis: ‘Als de hoofdman zag wat geschied was, verheerlijkte hij God en zei: Waarlijk, deze mens was rechtvaardig’ (Luc. 23:47). Dit is de laatste van de reeks doxologieën, ditmaal uitgesproken door een niet-jood, een Romeinse officier, iemand uit de wereld van de volken. Dat al roept een vraag op. Geeft het niet te denken dat de reeks doxologieën, uitgesproken door mensen binnen Israël, afgesloten wordt door een ‘heidense’ hoofdman, de Romeinse officier die Jezus’ executie leidde? Waarom bijvoorbeeld niet met een doxologie van de discipelen bij hun terugkeer naar Jeruzalem na Jezus’ opneming in de hemel: ‘En zij keerden terug naar Jeruzalem met grote blijdschap (vgl. 2:10!), en zij waren voortdurend in de tempel, God zegenend’ (i.p.v. ‘verheerlijkend’)? Dan zou de reeks doxologieën die begonnen was met die van de herders heel zinvol zijn afgesloten met die van de discipelen in de tempel. Maar zo heeft Lucas het kennelijk niet gewild. Maar waarom niet?

Dringender vraag
Er is echter nog een dringender vraag met betrekking tot de verheerlijking van God door de hoofdman, als wij ons realiseren wat Lucas hier vertelt: ‘Als de hoofdman zag wat geschied was (nl. heel het gebeuren van Jezus’ sterven, m.n. ook de tekenen uit vs. 44 e.v.), verheerlijkte hij God en zei: “Waarlijk, deze mens (weggehoond in vs. 35vv) was rechtvaardig.”’ Is dat niet te bizar voor woorden? De commandant van de afdeling soldaten die Jezus kruisigden is tot het inzicht gekomen dat de terechtgestelde ‘rechtvaardig’ was, d.w.z. onschuldig, niet de crimineel waar men hem voor gehouden had. Je zou denken: als zo’n fatale misser, de terechtstelling van een onschuldige, heeft plaatsgevonden onder jouw leiding, dan moet je je toch, samen met alle toeschouwers, op de borst slaan van ontzetting en rouw. Maar neen, hij verheerlijkte God. Alsof zich hier Gods heil heeft verwerkelijkt! Met deze paradox zijn wij in de tekst geconfronteerd. Hier moet iets verklaard worden dat niet verklaard kan worden. De enige ‘verklaring’ die mogelijk is, is dat wij die paradox laten staan als door Lucas zo bedoeld: dat de heidense hoofdman in het gebeuren van Jezus’ kruis en dood, het onschuldig lijden van deze rechtvaardige, het reddend handelen van de God van Israël heeft ontdekt, zijn heil voor Israël, maar ook voor de volken, al was het in de vorm van een vaag, ongearticuleerd besef.

Dat geldt overigens ook van die éne misdadiger die samen met Jezus gekruisigd was en tot hem had gezegd: ‘Denk aan mij wanneer U in uw Koninkrijk komt’. Ook bij hem vraag je je af: hoe wist hij dat Jezus, die medegekruisigde, in ‘zijn Koninkrijk kwam’? Ook dat is een verborgenheid. Jezus’ discipelen wisten dat niet (Luc. 24: 25-27). Op een of andere manier moet Jezus als de gekruisigde iets te zeggen hebben gehad. Zowel voor die ene misdadiger als voor de hoofdman moet hij een ‘sprekend woord’ zijn geweest: het ‘sprekend Woord van God’, het ‘sprekende Woord Gods’ aangaande zijn sootèria, zijn ‘redding’.

De redding zien
Al met al kan nu toch ook wat duidelijker worden waarom Lucas de reeks van zeven doxologieën heeft laten eindigen bij die van de hoofdman en niet bij de discipelen in de tempel. Ik kom nu bij een andere verhaallijn. De reeks doxologieën begon, zoals wij zagen, bij de herders in Luc. 2:20: ‘En de herders keerden terug, God verheerlijkend om alles wat zij gehoord hadden en gezien zoals tot hen gesproken was.’ Ik ga nu even verder met dat woordje ‘zien’.

De herders hadden Gods redding gezien in het teken van het kind in de kribbe. Datzelfde ‘zien’ keert terug in het verhaal van Simeon in de tempel, 2:26: ‘Hem was door de Heilige Geest een godsspraak gegeven dat hij de dood niet zou zien eer hij de messias van de HEER gezien had’. Als dan het kind Jezus in de tempel wordt binnengebracht kan hij zeggen, vs. 30v: ‘Want mijn ogen hebben uw redding gezien die U bereid Hebt voor het aangezicht van alle volken, licht tot openbaring van de naties en heerlijkheid voor uw volk Israël’ (zie Jes. 42:6; 49:6). Een nieuw element in deze tekst is dat hier Gods redding een universele dimensie heeft gekregen en bestemd is voor alle volken. Dit gegeven van de universaliteit van Gods heil keert aan het eind van het Lucasevangelie expliciet terug in Jezus’ opdracht met betrekking tot het apostolaat onder de volken, Luc. 24:46-48. Daarover meer aan het slot.

Van de lofzang van Simeon loopt er een lijn naar Luc. 3:6, het slot van het citaat uit Jesaja 40 waarmee Lucas het optreden van Johannes de Doper inleidt: ‘en alle vlees zal de redding van God zien’. ‘Alle vlees’ heeft hier de betekenis van (naast Israël) alle volken (zie Ps. 67:3; 98:3; Jes. 52:10). Tegen deze achtergrond van Luc. 3:6 moeten wij nu de doxologie van de hoofdman bij het kruis verstaan: ‘Als hij zag wat geschied was, verheerlijkte hij God…’. In hem wordt reeds werkelijk wat in Luc. 3:6 gezegd werd, namelijk dat alle vlees, ook de wereld van de volken, de redding van God zal zien. Als iemand uit de volken ontdekte hij in het gebeuren van Jezus’ kruis en sterven Gods redding, hij zag wat alle anderen niet gezien hadden.
De overgang van de verheerlijking Gods binnen Israël naar de verheerlijking Gods in de wereld van de volken vindt plaats in de doxologie van de hoofdman. Om die reden moest bij Lucas de reeks doxologieën eindigen bij die van de hoofdman, en kon deze niet afgesloten worden met een doxologie van de discipelen in de tempel.

De gemeente onderricht de hoofdman
Nu komen wij ten slotte terug op het apostolaat onder de volken dat Jezus zijn discipelen en de latere gemeente heeft opgedragen (Luc. 24: 46-48; Hand. 1:8). Zonder dat onderricht van de gemeente kan immers niet verwacht worden dat de doxologie van de hoofdman ook verder temidden van de volken aangeheven zal worden. En als eerste heeft de hoofdman dat onderricht zelf nodig wil hij zijn doxologie ten diepste kunnen verstaan. Ik waag de veronderstelling dat Lucas de hoofdman mede zijn plaats bij het kruis gegeven heeft (als eerste gegadigde voor het apostolaat onder de volkeren) als pleidooi voor dit apostolaat dat in de vroegste Kerk omstreden is geweest (Hand. 10:1vv; 15:1vv. Ik verwijs nog naar het apostolaat van Paulus Hand. 13:47v etc.).

Als wij ons nu verder beperken tot het onderricht aan de hoofdman, dan kan de gemeente aansluiten bij zijn doxologie. De gemeente weet wie ‘deze mens’ was, deze gekruisigde in wiens sterven hij Gods redding, Gods heil ontdekt had: Jezus van Nazaret, en waarom deze mens met recht ‘rechtvaardig’ genoemd mocht worden: niet alleen omdat hij onschuldig was (hoe belangrijk het ook was dat de hoofdman hier óók als ‘getuige à decharge’ was opgetreden), maar vooral, met Jesaja 53, omdat hij de rechtvaardige was die tot heil voor Israël en de volken zijn weg van kruis en lijden is gegaan in volkomen overgave aan Gods wil (Luc. 22:42). Heel het Lucasevangelie zelf, met als sluitstuk het verhaal van Jezus’ kruis, opstanding en verhoging vat ik op als voorbeeld van het apostolaat en onderricht van de vroege gemeente.

Ik eindig met het citeren van de slotwoorden van Jesaja 53 uit de Septuagint. Juist die tekst heeft z’n sporen nagelaten in het Nieuwe Testament: ‘….en onder de wettelozen werd hij gerekend (zie Luc. 22:37; 23:32) en hij heeft de zonden van velen gedragen (1 Pt. 2:24) en om hun zonden werd hij overgeleverd (Rom. 4:25)’.
De hoofdman weet nu, als hij dit onderricht ontvangen heeft, dat niet meer de keizer in Rome zijn Heer is, maar deze Rechtvaardige die hem in de gekruisigde Jezus voor ogen was gesteld.

Gerrit Kalsbeek
ds. G. Kalsbeek is emeritus predikant te Rijswijk (Z.H.)

In de Waagschaal, jaargang 48, nr. 3. 9 maart 2019