De Holocaust in het Russische geheugen
Hoe is Rusland na de Tweede Wereldoorlog omgegaan met de Holocaust? Om deze vraag te beantwoorden bespreek ik enkele hoofdstukken van het boek Bringing the Dark Past to Light: The Reception of the Holocaust in Postcommunist Europe, geredigeerd door John-Paul Himka en van het recente boek God en de Oorlog, De rol van de Kerk in Europa 1939 – 1945 van Jan Bank. Het eerstgenoemde boek is een indrukwekkende bundel waarin de verwerking van de holocaust wordt beschreven voor alle landen die na de Tweede Wereldoorlog tot het Warschau Pact behoorden. De nadruk ligt daarbij steeds op de overgang in de jaren na 1989, toen na de periode van het communisme achtereenvolgens het Warschau Pact en de Sovjet Unie ineen stortten. De bundel sluit aan op het onderzoek naar herinneringsculturen dat zo dominant is in de hedendaagse geschiedschrijving.
Met het begrip herinneringscultuur is meteen de ambiguïteit van het onderwerp aan de orde. Historici richten zich in toenemende mate op de manier waarop gemeenschappen hun verleden stileren. Daarmee staat de historische werkelijkheid meteen onder druk. Terwijl er in het Westen in de tweede helft van de twintigste eeuw een grote mate van openheid is om onderzoek te doen naar de realiteit van de holocaust, is er in Oost-Europa en de Sovjet-Unie steeds sprake geweest van een grote politieke omzichtigheid. Een omzichtigheid die groter wordt naarmate we dichter bij de plaatsen komen waar de genocide uiteindelijk heeft plaatsgevonden. Van de zes miljoen vermoorde Joden werden er maar liefst vijf en half miljoen vermoord in landen die na de oorlog communistisch waren. Wat de herinnering in deze landen compliceert is bovendien dat het oorlogsgeweld en de nazi-terreur in deze landen veel meer groepen raakte en op een veel grotere schaal. De uniciteit van de Holocaust is daarmee minder vanzelfsprekend dan in het Westen.
De auteurs onderscheiden drie soorten herinneringsculturen. Ten eerste kan er worden herinnerd om te herinneren, ten tweede om de geschiedenis ten goede aan te wenden en ten derde om te vergeten. In het eerste geval gaat het erom het verleden recht te doen. In het tweede geval staat de herinnering vooral ten dienste aan het vormgeven van de toekomstige samenleving. Herinneren kan ook functioneren om het eigen verleden te zuiveren, de geschiedenis wordt gepresenteerd als een aanklacht aan de Joden die het verleden van de natie proberen te besmeuren.
De grote oorlog
Het hoofdstuk over Rusland is van Klas-Göran Karlsson. Na de oorlog waren er in het door Duitsland bezette gebied nog slechts honderdduizend van de 2,7 miljoen Russische Joden in leven. Tijdens de oorlogsjaren al ging het regime van Stalin opportunistisch om met de erkenning van de terreurdaden van de Duitsers. Soms werden ook de wandaden van de Duisters jegens de Joden naar buiten gebracht, maar al in de nadagen van de oorlog merkt de Joods-Russische schrijver Vasilii Grossman dat Stalin geen prijs stelt op ophef over de Holocaust. Wanneer hij meereist met het Rode Leger en verslag wil doen van de uitroeiing van de Joden, krijgt hij te maken met strenge censuur. De Sovjet-ideologie beschouwde de nazi-terreur vooral als een drama dat alle Russen had getroffen. Het dominante discours was dat van de Grote Patriottische Oorlog. De gedachte dat het uitroeien van de Joden een belangrijk doel was van de Duitse oorlogsvoering zou afbreuk doen aan het beeld van een ideologische strijd tussen communisme en fascisme. De joodse bijdrage aan de Oktoberrevolutie lag al als een schaduw over het verleden, en nu zoude de Joden ook nog eens een rol krijgen in de grote patriottische oorlog. Na 1948 wordt de Holocaust dan ook grotendeels verdrongen. Bovendien breekt er een periode van discriminatie aan. De oprichting van de staat Israël diskwalificeert Joden als Joodse nationalisten die geen betrouwbare communisten konden zijn. Na Stalins dood vindt er geen actieve vervolging van Joden meer plaats, maar dat betekent niet dat de stilte rond de Holocaust wordt doorbroken. Erkenning van het onrecht van een specifieke groep zou de mythe van nationale eenheid en solidariteit verstoren. Uiteindelijk zou de erkenning van de Holocaust mensen natuurlijk op het idee kunnen brengen dat de Goelag toch opmerkelijk veel weg had van de Duitse concentratiekampen.
Na 1989 De politieke omwentelingen na 1989 maken een andere omgang met de Holocaust mogelijk. Maar net als in veel andere voormalig communistische landen, moet de democratische opleving al gauw plaatsmaken voor een nationalisme met soms nadrukkelijk antisemitische trekken. Hoezeer de Joden ook te lijden hebben gehad onder het communisme, in het nationalistische discours is voor de Joden een sleutelrol weggelegd als de intelligentsia van de communistische revolutie.
Hoewel deze redeneringen ook in de 21e eeuw nog ingang vinden, is er ook een ander paradigma opgekomen, namelijk de herontdekking van een multi-etnisch verleden, als reactie op de dichotomie van communisme en nationalisme. Een tweede impuls ging uit van de toenadering tot het Westen, waarvoor een vorm van Holocaust-erkenning het toegangskaartje was. De toespraak van Poetin in Auschwitz in 2005 vertoont juist deze ambiguïteit. Enerzijds wordt er meer aangesloten bij een Westerse visie op de Holocaust, anderzijds staat dit steeds onder druk van een sterk nationalistisch discours, waarin de Russen eenzijdig als bevrijders ter sprake worden gebracht.
De Russisch-Orthodoxe kerk
Over de rol van de Orthodoxe kerk schrijft Karlsson niets. Dit is jammer, omdat daar de verhouding van Rusland tot het nazi regime aanmerkelijk minder eenduidig is. Jan Bank heeft hier wel aandacht voor in zijn boek God en de oorlog. Voor de Russisch Orthodoxe kerk betekende de Tweede Wereldoorlog haar rehabilitatie. De Duitse bezetting luidde het einde van de vervolging in onder het communisme en werd daarom door een deel van de clerus als een bevrijding verwelkomd. Wanneer we de positie van de orthodoxe kerk bezien, springt juist de overweldigende continuïteit met het antisemitisme van de nazi’s in het oog. De kerkleiding associeert de Joden met de Oktoberrevolutie en acht hen schuldig aan de vervolging van de kerk nadien. De gedachte van een Joods-Bolsjevisme vond weerklank in de Orthodoxe kerk, die niet alleen naliet zich uit te spreken tegen de Jodenvervolging, maar zelfs, zoals in Oekraïne, opriep tot gebed voor de ‘grote strijd die de Füher was aangegaan: de verdediging van de eer van het Duitse volk en de bevrijding van de mensheid van een atheïstische, Joods-communistische slavernij’ en werden de gelovigen opgeroepen ‘de Duitse strijdkrachten te helpen in de vernietiging van een duivels regime.’
In de nadagen van de oorlog sluit de Orthodoxe kerk een pact met Stalin en wordt zij de woordvoerder van een Russisch nationalisme. In de jaren van de koude oorlog zal een sterk gecentraliseerde kerk vanuit Moskou bijdragen aan de russificatie van die landen die in de Russische invloedssfeer vallen. Voor de kerk zijn de Joden vooral de seculiere atheïsten van de Russische revolutie. In de weergave van Bank is het naoorlogse Stalinisme het grote keerpunt en is er wat betreft de positie van de kerken een grote mate van continuïteit in de tweede helft van de twintigste eeuw. Hij besteedt uitvoerig aandacht aan een kerkelijke discussie die in 1997 werd gevoerd. Daarin werd door de Russische kerkhistoricus Georgi Mitrofanov met kracht naar voren gebracht dat de joodse intelligentsia had bijgedragen aan het politieke radicalisme en atheïsme van de Russische revolutie. De Joden werden op deze manier schuldig geacht aan een genocide van het christendom, waarop de Holocaust als reactie moest worden begrepen. Expliciet beschuldigt hij de Russische Joden van een ‘kerkelijke genocide, waarvoor er geen vergelijkbare gebeurtenis zelfs buiten de twintigste eeuw is te vinden.’
De studie van herinneringsculturen laat zien hoe nationalisten, revolutionairen en patriarchen ieder hun eigen manier hebben om het verleden te duiden. Vaak wordt het verleden zo vormgegeven dat de eigenlijke slachtoffers worden vergeten of ondergeschikt worden gemaakt aan een (kerk) politiek belang. Dat herinneren zelden een doel in zichzelf is mag te midden van de variëteit aan herinneringsculturen als een opmerkelijke eenstemmigheid gelden.
Henk-Jan Prosman
N.a.v.: John-Paul Himka en Joanna Beata Michlich, Bringing the Dark Past to Light: The Reception of the Holocaust in Postcommunist Europe, Lincoln 2013
Jan Bank, God en de oorlog. De rol van de Kerk in Europa 1939 – 1945, Amsterdam 2015