De hemel als godsbewijs (meditatie)

logoIdW

Psalm 96

 

Leest u met mij mee in Psalm 96? ‘Zingt een nieuw lied voor de HEER, zingt de HEER, gij ganse aarde, (..) want de HEER is groot en zeer te prijzen (..), want alle goden der heidenen zijn afgoden en de HEER maakte de hemelen.’ De hemelen? Niet: ‘de hemelen en de aarde’? Waarom alleen ‘de hemelen’? Merkwaardig, maar ook in andere Psalmen vind je de gedachte, dat de hemel Gods kroongetuige is (Ps 8:4, 19:1, 50:6, 89:3, 97:6, 119:89).

Ik ken genoeg mensen die Gods bestaan en allure afleiden uit de aanblik van de zomerse Alpen, uit een druk bezocht familiefeest of uit een wonderbaarlijke genezing. Er zijn wetenschappers die tot een god besluiten na bestudering van het menselijk oog of na kennisname van het onwaarschijnlijke krachtenspel dat de planeet aarde in de lucht houdt. Voor al die mensen is de aarde het grote theologische bewijsstuk. Maar zijn er ook mensen die naar de hemel wijzen? Ik ken ze niet. De hemel is voor ons het verschrikkelijke teveel aan ruimte, de lugubere relativering van onze maten en gewichten, het einde van ons aardse zelfbewustzijn.

De bijbelschrijvers keken zo ver niet als wij, maar of ze daardoor onbekend waren met de huiver voor het onmetelijke heelal? Als je bedenkt met hoeveel ontzag ze alleen al een onweersbui ondergingen, is dat moeilijk te geloven. Toch sprak de hemel hun ‘een tale’ en die tale klonk helderder – in ieder geval voor de aangehaalde psalmschrijvers – dan die van de mensen, blommen en gebeurtenissen op de aarde.

Voor hen was de hemel in zijn onmetelijkheid het bewijs dat er iets is, iets wat aan de wisselvalligheden van het leven voorafgaat. Zij stelden zich de hemel voor als een boog of koepel over de aarde, een uitspansel waarin het hele aardse tumult was gevat als in een accolade. De hemel was een tent, opgezet om voor een bepaalde tijd in te verblijven, een ruimte waarvan begin en einde al waren bepaald en waarin goed te leven was zolang de hemel boven de aarde stond. Zo was de hemel een symbool van de schepping en het voornaamste teken van Gods bemoeienis met de aarde.

Als heiden geneigd om God af te leiden uit mijn eigen wel en wee, vind ik het verrassend om te horen dat juist de hemelen van God spreken. En dat ik leef onder een boog, in een tent waar ruimte is voor het zingen van een nieuw lied.

Udo Doedens