De grondwet als erfgoed

logoIdW

 

Cultureel gewicht, aflevering 19

 

Misschien dat de muzen aan wie deze rubriek gewijd is gruwen van het juridische proza van de Nederlandse grondwet. De openingszin ‘Allen, die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld’ lijkt niet echt de taal van de dochters van Zeus.

En toch is alleen al deze ouverture van onze grondwet in de wereld uniek: de nadruk op het woord allen, die in onze grondwet te lezen staat sinds 1815 en bij de grondwetherziening van 1983 zelfs prominent vooraan is geplaatst, is nergens in de wereld zo terug te vinden. En voor wie graag nog dieper in de vaderlandse geschiedenis deze communautaire gedachte verankerd wil zien: al in het Unieverdrag van Utrecht van 23 januari 1579 werd in artikel I gesproken van ‘zich met elkaar verbinden’.

Zijn we ons in deze tijd van ontwrichting niet veel te weinig bewust van het culturele en morele erfgoed dat met en in onze grondwet gegeven is? Is het niet de hoogste tijd om nu ‘de grondwet zo dood is als een pier’ (A. Brenninkmeijer) middels ‘grondwetactivisme’ de portee van de in onze grondwet verankerde rechten en plichten weer opnieuw voor het voetlicht te brengen? In twee opeenvolgende publicaties voert oud-senator en emeritus hoogleraar politieke economie Bas de Gaay Fortman (1937) daarvoor een warm pleidooi.

In plaats van in te gaan op het verzoek van een uitgever zijn memoires te schrijven, heeft hij een lijvig essay geschreven dat is opgedragen aan de ‘millenials’ – zijn kleinkinderen en hun generatie – waarin hij zijn beschrijving van de recente rechts- en politieke geschiedenis lardeert met persoonlijke ervaringen. Binnen een jaar na zijn Moreel Erfgoed – koers houden in een tijd van ontwrichting (2016) volgde – en nu geschreven samen met kleinzoon Olivier – inmiddels De grondwetwijzer voor democratisch debat en politieke praktijk. Daarin is de complete Nederlandse grondwet opgenomen – want waar in Amerika alle kinderen de preambule van de Constitution uit het hoofd kennen en in Nederland vaak is gezegd dat allochtonen in het kader van inburgering althans de Nederlandse grondwet zouden moeten kennen, blijkt uit enquêtes steevast dat de autochtonen zelf de grondwet nauwelijks kennen en geen flauw idee hebben hoeveel artikelen die bevat. Het is de hoogste tijd, ja, het zal in de ogen van de auteurs zelfs politieke stabiliteit in Nederland terugbrengen, het populisme wind uit de zeilen nemen en nieuwe verbindingen tot stand brengen indien wijzelf aan ons grondwetbewustzijn sleutelen…..

Eeuwige beginselen

DGF gaat daarbij niet over één nacht ijs. Als een contraverhaal tegenover het schermen met de joods-christelijke traditie wijst hij met de namen, waaronder die uit zijn voorgeslacht, en met de stukken erbij aan, waar en hoe de wissels in onze rechtstaat en in de rechtsorde zijn omgegaan. Hij stelt met nadruk dat het in de publieke moraal niet primair om teksten – regeringsverklaringen, troonredes, partijprogramma’s en wetten – gaat, maar om wat daarvan tot uitdrukking komt in besluitvorming, publiek optreden en concreet beleid. Als lakmoesproef voor de morele kracht daarvan beschouwt DGF nog altijd het al dan niet tekenen van de Ariërverklaring. Het raakt hem tot op de dag van vandaag dat de Hoge Raad, notabene voorgezeten door de joodse mr. Lodewijk Ernst Visser, in oktober 1940 uiteindelijk besloten heeft geen oproep te doen aan de Nederlandse rechterlijke macht om die ongrondwettelijke verklaring terzijde te leggen. De leden van Nederlands hoogste rechtscollege tekenden zelf en ze koppelden er zelfs geen protest aan – zoals zestig Leidse hoogleraren wel deden. Pas in 2011 werd na onderzoek ingesteld door de Hoge Raad zelf bij monde van president Corstens toegegeven: ‘We kunnen dus slechts omzien en daarbij diep bedroefd raken door spijt over hoe het verkeerd is gegaan. Om ons vervolgens met alle kracht die we bezitten ertoe te zetten te leren van het verleden om nieuw tekort schieten te voorkomen’. Wie vandaag het gebouw van het ministerie van veiligheid en justitie  – bij de opening in 2013 het grootste kantoorgebouw van Nederland! – binnenloopt, kan niet om de Mr. Lodewijk Ernst Visser-zaal heen.

Hoewel zelf bepaald geen voorstander van gedateerde beginselpolitiek of praten over die ‘oersaaie w(=n)ormen van N(=w)aarden’ neemt DGF wel bewust zijn uitgangspunt in een citaat van de historicus Pieter Geyl, nog altijd te vinden in de hal van het Academiegebouw van de Universiteit Utrecht: In de zwartste uren bleven wij weten dat er eeuwige beginselen zijn. Het Hermes-beeldje is zwaar beschadigd door de brand die in de nacht van 12 op 13 dec. 1942 de hele Utrechtse studentenadministratie met opzet in de as legde, maar de woorden zijn bewaard gebleven. Ze laten zien wat veel internationale studenten in Nederland nu vanuit hun ervaring in Syrië, Roemenië en China aan hun professoren vertellen en Nederlandstalige studenten uit de geschiedenisboekjes moeten leren: ‘Mensenrechten leer je niet uit de boeken, maar vanuit tirannie en onderdrukking’. We herkennen  op diverse plekken in het boek de kritische geest van DGF, die juist vanuit zijn verbondenheid met de christelijke traditie – hij schrijft in zijn voorwoord dat hij gaandeweg het boek met steeds minder schroom ook illustraties zoekt in Bijbelse verhalen, omdat hij merkte hoe vanuit die bron veel van onze publieke moraal kan worden verhelderd – ook met instemming Pieter Jelles Troelstra citeert: ‘Mijn probleem met de christelijke partijen is niet dat ze christelijk zijn, maar dat ze het niet zijn’.

 Bewakers gezocht!

Het meest heb ik geleerd van dit boek, waar DGF de klassieke vraag opwerpt Quis custodiet ipsos custodes? Het gaat terug op een satire van de dichter Juvenalis waarin hij zich beklaagt over de gehuwde vrouw, zogenaamd deugdzaam maar geraffineerd in haar ontrouw. Wanneer je op reis gaat, helpt het niet haar te laten bewaken. Want, zo luidt de hamvraag, ‘Wie bewaakt dan de bewakers?’

Voor onze grondwet geldt: de bewakers bewaken elkaar. Het was vreemd te vernemen dat alleen Nederland en Venezuela de grondwet niet toetsen, maar in principe rust die taak bij de kamerleden. Zij zweren of beloven immers trouw aan de grondwet en een getrouwe vervulling van hun ambt. Dus moeten ze waar nodig niet alleen de regering maar ook elkaar op de grondwet aanspreken. Dat is misschien in de media niet zo belangrijk, maar heeft alles te maken met waar we in dit land voor willen staan. Maar onder kamerleden is dit verre van gemeengoed. Wie een Tweede Kamerlid benadert met een vraag over grondwettelijkheid, wordt doorverwezen door diens assistent naar het fractielid specialist grondwetzaken – terwijl het juist gaat om de toepassing ervan op het terrein van ieders eigen portefeuilles. Nog niet zo lang geleden was in de Tweede Kamer zelf te horen: ‘Het gaat niet aan een collega ter verantwoording te roepen, ook staatrechtelijk niet’. Maar wie moet kamerleden dan wel ter verantwoording roepen? De kiezer, eens in de vier jaar? De eigen partij dan – als een slager die zijn eigen vlees keurt?

En deze vraag geldt, zo laat DGF doorschemeren, op steeds meer strategische plekken in de samenleving: bij de overheid, bij de ondernemingen, bij verzekeringsmaatschappijen, bij maatschappelijke organisaties. Op papier is het misschien allemaal wel goed geregeld – aan bestuursmodellen geen gebrek! – maar wie zich, om het met Youp van ’t Hek te zeggen, geregeld ‘zachtjes door de krant huilt’, weet dat steeds weer en steeds meer de vraag is: wie bewaakt nu eigenlijk de bewakers, wie neemt verantwoordelijkheid? Ik eindig met een dictum – DGF strooit ermee –  van een van de favoriete auteurs, Harper Lee: Zo zeker als tijd tijd is, de geschiedenis herhaalt zich, en zo zeker als de mens mens is, de geschiedenis is de laatste plaats waar hij die lessen voor vandaag zal zoeken.

Peter Verbaan