De grondeloosheid van de democratie

logoIdW

De Duitse politicoloog Jan-Werner Müller, die doceert in Princeton en eerder boeken schreef over het populisme en over Carl Schmitt, publiceerde onlangs Democracy rules (Nederlandse vertaling: Wat is echte democratie?), een prikkelend en verhelderend boek over de liberale democratie. Müller onderzoekt wat de liberale democratie behelst en waarin zij zich onderscheidt van populistische ‘fake democracy’. Hij lardeert zijn betoog met tal van actuele en historische voorbeelden, maar dit doet niets af aan de samenhang en helderheid van zijn analyse. Müller heeft een scherp oog voor het gebrekkige functioneren van de democratie en de terechte onvrede daarover. Toch concludeert hij aan het einde van zijn betoog dat het voorbarig is om van een crisis van de democratie te spreken. Het voortbestaan van de democratische regeringsvorm staat in het Westen (nog) niet op het spel.

De analyse van Müller

De liberale democratie berust volgens Müller op twee beginselen: de vrijheid en de gelijkheid van alle burgers. Voor de effectieve deelname van burgers aan de regering zijn intermediaire structuren, zoals politieke partijen en bewegingen en een vrije pers, onontbeerlijk. Omdat burgers verschillende, vaak tegengestelde opvattingen hebben over wat goed is voor de samenleving, is de regeringsmacht inzet van politieke conflicten. Liberale democratie is in de kern een verzameling beginselen en regels om deze conflicten zonder gebruik van geweld vorm te geven en te beheersen. Voorbeelden van zulke beginselen zijn algemene en vrije verkiezingen, de scheiding van de wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende macht, en de scheiding van politiek en bestuur (ambtelijke neutraliteit).

            In een democratie vindt wisseling van de macht niet plaats door geweld maar door vrije en algemene verkiezingen. Daardoor kan de meerderheid van vandaag morgen een minderheid zijn en de minderheid van vandaag morgen een meerderheid. In de strijd om de macht worden de democratische regels zelf van tijd tot tijd veranderd. Bovendien kunnen zij op tal van manieren, bewust of onbewust, worden geschonden. Door deze factoren is de macht in een democratie instabiel. Zonder deze onzekerheid is democratie niet mogelijk.

            Bijna alles kan in een democratie ter discussie worden gesteld, maar er zijn volgens Müller twee harde grenzen die men niet kan overschrijden zonder de democratie zelf op te heffen: de opvatting dat bepaalde groepen in de samenleving geen staatsburgers zijn met gelijke rechten en de ontkenning van vaststaande feiten. Het functioneren van de democratische regeringsvorm komt in gevaar wanneer de superrijken zich onttrekken aan democratische controle en wanneer de allerarmsten zich door niemand vertegenwoordigd weten en niets meer van de staat te verwachten hebben. Wanneer grote groepen in de staat zich niet langer met elkaar verbonden voelen als één volk, zal de minderheid het gezag van de gekozen meerderheid niet erkennen en zal de gekozen meerderheid geen ruimte laten aan de minderheid.

            Populisten spelen in op de ‘dubbele afscheiding’ door de meest bevoordeelden en de meest benadeelden. Zij richten zich tot de mensen die zich door de politieke partijen en de volksvertegenwoordigers in de steek gelaten en verraden voelen. Zij herdefiniëren het ‘volk’ in nationalistische, etnische of zelfs racistische zin. Dit ‘echte’ volk is het slachtoffer van de elite en de elite is per definitie de vijand van dit volk. Het aanwakkeren van deze polarisatie is de populistische politieke strategie bij uitstek.

            Het is opvallend dat Müller alleen vrijheid en gelijkheid noemt als pijlers van de democratie. Het derde parool van de Franse revolutie, de broederschap, de verbondenheid en solidariteit tussen de staatsburgers, laat hij weg. Op de cover van de Amerikaanse editie staat de trits ‘liberty’, ‘equality’, ‘incertainty’. Broederschap is vervangen door onzekerheid.

Claude Lefort

In zijn nadruk op de onzekerheid die aan de democratie eigen is, toont Müller zich een leerling van de Franse politieke filosoof Claude Lefort (1924-2010). Volgens Lefort doet de democratie haar intrede in de geschiedenis wanneer de verankering van het staatsgezag in God wordt ontkend. In het Franse ‘ancien régime’ en in het Heilige Roomse Rijk van de Duitse Natie regeerden de koning en de keizer bij ‘de gratie Gods’. Zij dienden God, de hoogste soeverein, en zij vertegenwoordigden koning Christus op aarde. Boven hun aardse macht stond het recht van God. Tegelijk vertegenwoordigden en belichaamden zij het ene volk. De koning was het hoofd van zijn volk, zoals Christus het hoofd is van zijn gemeente. Het volk vormt één gemeenschap door gezamenlijke verbondenheid met de door God gegeven koning.

            In de Franse revolutie wordt de verbinding tussen God, koning en volk radicaal verbroken. God verdwijnt uit de staat en de theologie uit de staatsleer. De koning wordt als soeverein vervangen door het volk. Het volk heeft zo niet langer een koning die zijn eenheid belichaamt. Dat het volk zichzelf moet regeren, betekent feitelijk dat geen enkele persoon, groep of instantie verzekerd is van de macht. Leforts formule voor dit fundamentele gegeven is: ‘de plaats van de macht is leeg’. Volgens Lefort is het precies dit principieel onzekere karakter van de democratie die haar vatbaar maakt voor populisme en totalitarisme.

Barth en Jüngel

Een zekere parallel van deze beschouwing van Lefort is te vinden bij Barth. In zijn onlangs gepubliceerde lezing ‘De Duitse kerkstrijd’ uit 1937 zegt hij dat zowel de democratie van Weimar als de totalitaire nationaalsocialistische staat, waarin de eenheid van Duitse volk (het Germaanse ras) belichaamd wordt door de Führer, het noodzakelijk gevolg zijn van de ontkenning dat Jezus Heer is. Deze verstrekkende these is geen losse flodder. In zijn colleges over de geschiedenis van de protestantse theologie die hij in 1933 en 1934 in Bonn gaf, betoogt Barth dat liberalisme en nationalisme in de 19e eeuw onvermijdelijk werden na de instorting van het Duitse keizerrijk. In dat keizerrijk werd het recht van God erkend boven elke menselijke macht. Wanneer die erkenning wegvalt, leidt dat volgens Barth eerst tot verabsolutering van de vorst in de natiestaat (de koning van Frankrijk en de koning van Pruisen), en vervolgens noodzakelijk ook tot verabsolutering van het volk (de Amerikaanse en Franse revolutie).

            In zijn theologische staatsleer plaatst Barth het gezag van de staat onder de heerschappij van Christus. Christus is niet alleen het hoofd van zijn gemeente, maar ook Heer van de wereld. Barth leidt daaruit af, dat Christus niet alleen regeert door Woord en Geest, maar ook door middel van de staat, die volgens Romeinen 13 door God is geordineerd om God te dienen. Barths theologische fundering van het staatsgezag in de heerschappij van Jezus Christus onderscheidt hem fundamenteel van Müller en Lefort.

            Toch is er ook een overeenkomst. Ook bij Barth blijft de democratie uiteindelijk grondeloos. Dit wordt duidelijk wanneer we nagaan hoe Barth de democratie fundeert. Om te beginnen valt dan op dat Barth zich zowel in de Duitse kerkstrijd als in de koude oorlog niet heeft ingezet voor de democratie, maar voor de vrijheid van de kerk om het evangelie van Jezus Christus te verkondigen. Dat stond toen voor hem voorop. Na de staatsgreep van Hitler en tijdens de tweede wereldoorlog neemt Barth het wel ondubbelzinnig op voor de democratie. Zijn theologische argument is dan dat de christelijke gemeente geroepen is voor de overheid te bidden, dat een gebed zonder daadwerkelijke inzet een loos gebaar is, en dat daadwerkelijke inzet het beste mogelijk is in een democratie. Mijns inziens biedt deze redenering wel een argument voor de vrijheidsrechten in een democratische rechtsstaat, maar niet voor democratie als zodanig, regering van het volk door het volk. Voor de democratie kan Barth geen theologische grond aanwijzen.

            Wel ziet Barth een ‘affiniteit’ tussen de christelijke kerk en de democratische regeringsvorm. Eberhard Jüngel heeft deze gedachte verder uitgewerkt. Het samenleven van de christelijke gemeente, zo betoogt hij, veronderstelt menselijke waardigheid, vrijheid van geweten, gelijkheid, en menselijke feilbaarheid. Van alle feitelijk bestaande regeringsvormen biedt de democratie de meeste ruimte aan deze ‘beginselen’. Daarom is democratie de beste, zo men wil: minst slechte, regeringsvorm. Dit is een theologisch verantwoorde keuze voor de democratie, maar een strikte theologische fundering is het niet. Ook bij Jüngel blijft de democratie in laatste instantie grondeloos.

Kerk en democratie

Mijns inziens is de grondeloosheid van de democratie voor kerk en theologie geen reden om de waarde van de liberale democratie te relativeren en onverschillig te staan tegenover de gevaren die haar van binnenuit en van buitenaf bedreigen. Integendeel. Filosofisch en theologisch inzicht in de inherente onzekerheid van de democratie helpt ons om haar zwakheden te begrijpen en te waarderen als de keerzijde van haar kracht. Hoe gebrekkig zij ook functioneert, we moeten toch niet onnadenkend meegaan in het spreken over ‘de crisis van de democratie’, want daarmee voeden we het wantrouwen in de liberale democratie en spelen we de populisten in de kaart die haar willen afschaffen.

            De kerk kan het vertrouwen in de democratie bevorderen door zelf de normen en waarden te praktiseren en over te dragen die democratie mogelijk maken: eerbiediging van de waarde van ieder mens en de intrinsieke waarde van besluitvorming en beleidsuitvoering in onderling overleg zonder dwang en geweld. In een pluralistische samenleving is het compromis geen nederlaag, maar een manier om een burgeroorlog te voorkomen. Hoe verschillend ze ook leven en handelen, alle mensen zijn gelijk in menselijke waardigheid en hebben gelijke rechten als mens.

            De kerk moet protesteren wanneer een regering haar politiek baseert op een nationalistische, etnische of racistische definitie van het volk en minderheden bejegent als vijanden voor wie geen plaats is in de samenleving. In die situatie dient de kerk vanuit het evangelie van Jezus Christus op te komen voor de vrijheid van minderheden, voor gelijke rechten van alle burgers en tegen het vijanddenken.

Jan Muis

Prof. dr. J. Muis is emeritus hoogleraar Dogmatiek aan de PThU

Een uitvoerige bespreking van Barths visie op de democratie is te vinden in de lezing van Jan Muis ‘Democratie en kerk – in aansluiting bij Karl Barth’, die is gepubliceerd op de website van de Karl Barth Stichting (www.karlbarth.nl).

In de Waagschaal, jaargang 50, nr. 12. 11 december 2021