De gevangenis als buitengewone wijkgemeente

logoIdW

interview met Anne van Voorst

Toen Anne van Voorst (53) een jaar of 18 was, hoorde hij een gevangenispredikant preken. Op dat moment had hij zijn plan om medicijnen te gaan studeren al laten varen. Hij studeerde theologie, maar het predikantschap trok hem nog niet. Toen veranderde dat. Inmiddels is Van Voorst, na lange tijd als justitiepredikant gewerkt te hebben, adjunct hoofdpredikant Protestantse Geestelijke Verzorging. In die functie geeft hij leiding aan de protestantse predikanten die werkzaam zijn in gevangenissen en andere justitiële inrichtingen in oost Nederland. We praten met hem over daders en slachtoffers, protestants justitiepastoraat en de kerkelijke gemeente.

Slachtoffer en dader

‘Ook toen ik nog niet predikant wilde worden was ik nieuwsgierig naar mensen buiten mijn eigen kring. Zo waren er meer bij ons thuis. Mijn broer had een vriendinnetje uit het woonwagenkamp en mijn vader verdedigde dat met verve: ‘Het is toch een aardig meisje, waar hebben we het over?’ Die houding heb ik meegekregen. Mijn studie in Kampen heb ik een jaar onderbroken om in Amsterdam te gaan wonen in Oudezijds 100, een woongroep waar mensen worden opgevangen die in de problemen zijn geraakt. Ik deed mee in het drugspastoraat en later liep ik stage in een Amerikaanse aidskliniek. Intuïtief voelde ik aan dat mensen niet altijd ‘anders’ zijn uit vrije wil. Er is vaak wel een keuzemoment, zeker in de criminaliteit, maar de macht van de omstandigheden is groot. Stem geven aan het slachtoffer, dat is een diepe drijfveer van mij. Ook in het gevangenispastoraat.

In de gevangenis betekent opkomen voor het slachtoffer aandacht geven aan een kant van de dader die onderbelicht blijft – veel daders zijn ook slachtoffers – maar ook opkomen voor de slachtoffers van de daders. Ik heb veel bemiddelingsgesprekken gevoerd en bijgewoond, gesprekken waarin daders hun slachtoffers ontmoeten. Ik vind dat heel belangrijk. In mijn ogen zijn wij allemaal slachtoffers. Dat betekent niet dat we moeten weglopen voor de dingen die we anderen aandoen. In mijn laatste jaren als gevangenispastor ging het me steeds meer tegenstaan als ik weer eens een man van 60 ontmoette – vaak waren het zedendelinquenten – die mij vertelde: ‘Als ik van tevoren had geweten wat het me allemaal zou kosten – mijn huwelijk, mijn vrijheid, financiële problemen – dan had ik het nooit gedaan.’ Hoe zit het in jouw hoofd? denk ik dan.

Aandacht voor de slachtoffers brengt juist ook aandacht voor het daderschap mee. In de vrouwengevangenis waar ik werkte, heb ik me niet populair gemaakt door te pleiten voor een zogenaamde ‘dag van herstel’ waarop daders contact zouden maken met hun slachtoffers. Negen van de tien vrouwen zei: ‘Hoe kom je erbij? Ik ben helemaal geen dader.’ ‘Ja, maar je zit hier toch?’ ‘Dat komt door de omstandigheden.’ Als ze er zo tegenaan kijken, vind ik het goed om mensen uit hun slachtofferrol te halen. Je komt er pas uit als je verantwoordelijkheid neemt. Ook verantwoordelijkheid voor wat je is overkomen en wat je ten gevolge daarvan hebt gedaan. Dat is een pijnlijk proces. Maar daar moet het wat mij betreft om gaan.’

Op de bodem

‘In toenemende mate is het beleid in de gevangenis “herstelgericht”. Alles werkt eraan mee om de relaties tussen daders en slachtoffers, en met de slachtoffers de maatschappij, te herstellen. Ik denk dat het christelijk justitiepastoraat hierin voorloper is geweest. Justitie gaat er nu ook in mee, maar nogal methodisch. Alsof het contact met het slachtoffer de hoofdzaak is. Ik zou de nadruk meer leggen op zelfinzicht. Verzoening vind ik een te groot woord. Ruard Ganzevoort maakt een onderscheid tussen verzoening en vergeving. Je kunt iemand vergeven, zonder dat de relatie is hersteld. Vergeven wordt dan meer een loslaten, een achter je laten. In de gevangenis vond ik dat onderscheid erg helpend. Het komt voor dat daders hun spijt opdringen aan de slachtoffers. Ik heb dat een keer meegemaakt. Tegen hun zin verlieten de slachtoffers de ontmoeting met de dader met een geschreven spijtbetuiging in de hand. Tegen daders zeg ik altijd – en volgens mij is dat erg gereformeerd – wij leven van genade. Je kunt je spijt betuigen, maar je moet geen erkenning terug verwachten.

Voor de daders is dat erg moeilijk, ook al zeggen ze eerst: vertrouwen op Gods genade is al te gemakkelijk. Dan zeg ik: probeer het maar eens en dan blijkt het tegen te vallen. Ze willen hun misdaden vaak goed maken en houden daarmee de fictie overeind dat er iets goed te maken valt. Dat is vaak niet zo. Vaak zijn mensen onherstelbaar beschadigd. Pas als de daders inzien dat ze op Gods genade zijn aangewezen, staan ze op een bodem. Dan kunnen ze ook hun verleden onder ogen zien.

Met alle respect voor wat andere religies in de gevangenis verkondigen, vind ik het ongelooflijk belangrijk dat de gedachte van de genade daar over het voetlicht blijft komen. Daarom ben ik deze beleidsfunctie gaan doen. Het protestantse gevangenispastoraat moet blijven. Mijn protestantse collega’s hebben weliswaar allemaal hun eigen theologie. Daar zijn het protestanten voor. Maar ik denk dat wij het geloof delen dat de mensen voor God staan en uiteindelijk aan Hem, en niet aan hun goede of slechte daden, hun waardigheid ontlenen.’

Dramatische teruggang

‘Justitiepredikanten worden aangesteld door de Interkerkelijke Commissie Justitiepastoraat (ICJ). Daarin zijn de PKN en een heleboel kleinere protestantse kerken vertegenwoordigd. In principe zorgt het ICJ voor een evenredige verdeling van justitiepredikanten over de verschillende aangesloten denominaties. Maar omdat er nu met kleine aanstellingen en tijdelijke contracten gewerkt moet worden, hebben we de kandidaten niet altijd voor het kiezen. Je neemt een risico als je ons werk gaat doen. Over zes maanden kan je baan zijn opgeheven.

Het protestants justitiepastoraat moet dramatisch inkrimpen. Dat is niet direct het gevolg van krimpende kerken, maar van de wens van andere godsdiensten om ook justitiepastores aan te stellen. In de wet is vastgelegd dat er één geestelijk verzorger op 90 gevangenen moet zijn. Die – billijke – verhouding bepaalt de totale ruimte voor geestelijke zorg in de gevangenissen. Aanvankelijk waren wij als protestanten samen met de katholieken de enigen die geestelijke verzorging aanboden. Inmiddels zijn daar nog vijf denominaties bijgekomen en kennen we nu joodse, humanistische, islamitische, hindoeïstische en boeddhistische geestelijke verzorging. Oosters orthodoxe priesters vallen nu nog onder de protestantse geestelijke verzorging, maar zijn bezig zelfstandig te worden. Het gevolg is een enorme versplintering, die in gevangenissen voor verwarring en ergernis zorgt, bijvoorbeeld omdat al die groepen vieringen willen houden.

Het protestantse justitiepastoraat heeft het dus zwaar. Ik probeer zowel in Den Haag als in de protestantse kerken het belang van protestants justitiepastoraat te verdedigen. Teruggang in formatie moet niet betekenen dat het protestantse justitiepastoraat onzichtbaar wordt. Kerken moeten beseffen dat hun aanwezigheid in de gevangenissen een wezenlijk onderdeel is van hun getuigenis. De kerkelijke gemeente stopt niet bij de gevangenismuren. In de gevangenis is een soort buitengewone wijkgemeente. Daar kun je je niet van afmaken door er af en toe iets diaconaals voor te organiseren. Laten getalenteerde mensen uit de kerkelijke gemeenten in de gevangenis een cursus geven of muziek maken of gesprekken voeren. De initiatieven hoeven niet allemaal van justitiepredikanten te komen. Daar hebben zij steeds minder de tijd voor, want hun werkgebied wordt groter en hun aanstellingen kleiner. Gemeenten moeten dus inzien dat het ‘bezoek de gevangenen’ niet aan de predikanten kan worden overgelaten. Aan de andere kant heeft justitie steeds meer oog voor het belang van vrijwilligerswerk in de gevangenis. Vrijwilligers laten aan de gevangenen zien, dat ze voor de samenleving nog meetellen. Beroepskrachten kunnen die boodschap veel minder goed overbrengen.’

Bevrijding

‘Ik geef toe dat het niet eenvoudig is om een kerkelijke gemeente betrokken te maken op de gevangenis. Misschien is er zelfs een theologische omslag nodig. Als we verzuchten ‘Nu moeten we ook nog de gevangenen bezoeken’ en de gevangenis snel parkeren bij de diaconie, is er theologisch iets mis. Ook de kerkmensen moeten het verhaal van de genade weer leren en zien dat het bezoeken van gevangenen iets anders is dan het goedkeuren van hun daden. Die daden, daar staat een straf op. Dat is ook in de Bijbel zo, kijk maar naar David, die na zijn overspel met Bathseba vergeven wordt maar toch wordt gestraft. Maar met de straf mag de dader niet uit beeld raken. De gevangenen moet bevrijding worden verkondigd. Dat is in de eerste plaats een innerlijke vrijheid, maar ook de hoop op fysieke vrijheid. Ook voor jou is die mogelijk, maar na je straf.’

Udo Doedens

In de Waagschaal, jaargang 48, nr. 7. 29 juni 2019