De gemeente als ambtsdrager
Tegen de teneur van de protestantse traditie in breken Wessel ten Boom en Willem Maarten Dekker een lans voor het bijzondere ambt, dat wil zeggen voor de mogelijkheid dat een enkele persoon, bij voorkeur degene die in de gemeente het Woord bedient, kan spreken en handelen met goddelijk gezag. Weliswaar heeft de protestantse traditie, althans haar lutherse en calvinistische hoofdstroom, het bijzondere ambt altijd gehandhaafd, maar haar hart klopte bij het ‘algemene ambt der gelovigen’. In dat ‘algemene ambt’ nu hebben Ten Boom en Dekker weinig vertrouwen. Wij geven toe dat het spreken over gewone kerkleden als dragers van een ambt vaak wat opgeblazen klinkt. Toch lijkt het ons van belang om pas over de bijzondere ambten na te denken als je de zin hebt gepeild van het algemene ambt. Onze centrale stelling tegenover de negen stellingen van Ten Boom en Dekker luidt dan ook: in de ambtstheologie draait het om het algemene ambt. De bijzondere ambten dienen vanuit het algemeen ambt verstaan en uitgewerkt te worden. We zetten eerst de kern van onze benadering uiteen, en daarna nemen we in kort bestek stelling tegenover de stellingen van Ten Boom en Dekker.
Het ambt van de mens
Om het (algemene) ambt scherp in beeld te krijgen moeten we verder terug dan de reformatorische traditie met haar calvinistische, lutherse en doperse varianten en ook verder terug dan de roomse traditie. Kort gezegd is het algemene ambt van de gelovigen een dogmatische uitdrukking voor de taak die de mens bij de schepping van de schepper meekreeg. Het algemene ambt is het ambt van de mens. Bij dit ambt van de mens moeten we denken aan zijn roeping om beelddrager Gods te zijn, aan het dienen en bewaren van de schepping, het in liefde samenleven met de naaste en het loven van de Heer. Omdat de mens dit ambt afwijst en omdat God het toch gestalte wil geven, verkiest Hij Israël. Je zou kunnen zeggen dat met Israël de bijzondere ambtsdrager zijn intrede doet. Al meteen – namelijk in de beloften aan Abraham – wordt echter duidelijk dat deze bijzondere ambtsdrager nodig is, maar er ook voor moet zorgen dat hij overbodig wordt. De mens moet ambtsdrager worden.
Precies in de overgang van bijzonder ambt naar algemeen ambt blijft Israël steken. Er is wel ontzag voor de HEER, maar voor de verbinding met de volken blijft men huiverig. Opnieuw is een bijzondere ambtsdrager nodig om het ambt van de mens op de kaart te zetten: Christus. Maar Christus’ optreden heft tegelijk het bijzondere ambt op.1 In het evangelie mag er pas van Hem worden getuigd als Hij niet meer ‘Hij’ is, maar ‘wij’. Als Hij gemeente is geworden, naaste, en wij door de Geest deel van Hem zijn gaan uitmaken. Zijn lijden en opstanding maken van Hem immers geen super-Christus. Hij wordt de christelijke gemeente. Hij wordt de drager van een algemeen ambt. Dat komt ook tot uitdrukking in zijn titels Mensenzoon en Tweede Adam. Als je dus zoekt naar Christus-representatie, dan moet je niet in de eerste plaats bij de apostelen zijn of bij de bijzondere ambten, maar bij de gemeente waarvan zij deel uitmaken. Het beeld van de gemeente als lichaam van Christus drukt dat prachtig uit.
Het bijzondere ambt
De bijzondere ambten zijn niet geroepen en misschien door de Heilige Geest met een bijzonder charisma gezalfd om Christus in zijn volheid te representeren. Zij representeren Christus enkel om de gemeente bij haar Christus-representatie te bepalen. In zijn zuiverste vorm komen we het bijzondere ambt tegen bij iemand als Paulus. Kenmerkend is, dat hij heel zijn werk in dienst stelt van de gemeente en dat hij van de gemeente verlangt dat zij zijn werk vruchtbaar maakt. Zijn grootste wens is om niet langer vermanend tegenover de gemeente te staan, maar in haar te worden opgenomen.
Maar als het bijzondere ambt op moet gaan in het algemene, wie heeft dan nog oog voor Christus in de gemeente? Dat is de grootste zorg van Ten Boom en Dekker. Wie belichaamt Hem? Ons antwoord luidt: de gemeente. Maar, is een logische tegenwerping, de gemeente is een dolende kudde. Als dat zo is, zeggen wij weer, dan zijn er herders nodig die nu eens leraar, dan weer dienaar, dan weer oudste zijn (en er zijn nog wel meer rollen denkbaar). Maar die herders zijn niet zomaar Christus-type. Zij brengen de kudde pas tot Christus als zij net als Hij hun leven inzetten voor de schapen en zo uit die dolende troep een gemeente weten te smeden. Het bijzondere ambt is met andere woorden vervuld als het in het algemene ambt is verdwenen.
Kerkenraad en gemeente
Een voordeel van deze visie is, dat de bijzondere ambten met grote nuchterheid kunnen worden beschouwd, zonder dat ze hun functie en hun betrekkelijke gezag verliezen. Ze behouden bovendien hun relatieve gelijkwaardigheid. Een ander voordeel is, dat kerkenraad en gemeente, langs deze lijn denkend, in een vruchtbare spanning tot elkaar komen te staan. De gemeente ís het, maar kan het niet van zichzelf weten. Zij kan zichzelf niet representeren. De kerkenraad weet het en ziet wat er nodig is, maar is de gemeente niet. Het is waar dat de kerkenraad in de kerkelijke praktijk meestal niet zo’n duidelijk beeld heeft van zijn ambtelijke, leidinggevende rol. Hij heeft eerder de neiging zich daarvan te distantiëren. Je kunt je echter afvragen of meer aandacht voor het algemene ambt van de gemeente de kerkenraad niet in staat zou stellen om het eigen bijzondere ambt beter in proportie te zien. Los daarvan mag het praktische falen van de kerkenraad geen doorslaggevende reden zijn om de ambtstheologie dan maar zodanig te herzien, dat de kerkenraad zijn ambtelijke status moet inleveren.
Anders dan Ten Boom en Dekker zijn wij niet zo onder de indruk van het verval van het bijzondere ambt. Het is waar dat ouderlingen en diakenen hun taak steeds functioneler verstaan en zich steeds minder representant van Christus voelen, maar tegelijk zien we dat gemeenteleden mondig worden en zich met of zonder ambt, maar vaak wel degelijk vanuit een theologisch standpunt, met de gemeente bemoeien. Bovendien zien we dat veel predikanten juist wel aan hun bijzondere ambt hechten en dat, bijvoorbeeld door het dragen van een priesterboord of het ontwikkelen van een eigen sacramentele lijn (zegening, lichtritueel, gebedspastoraat etc.), steeds meer uitbouwen. Onze zorg is, dat het algemene ambt van de gelovigen verkwijnt, waardoor de gemeente haar theologische betekenis verliest. De tendens is, in onze ogen, dat iedereen die niet met het kerklidmaatschap breekt een soort van bijzondere ambtsdrager wordt, ook al is hij of zij in strikte zin geen ambtsdrager. Iedereen meet zich een mening of een houding aan ten opzichte van de gemeente, waarbij de gemeente niet het doel is, de verlangde gemeenschap der heiligen, maar een imaginaire groep onmondige stakkerds die stuurlui nodig hebben om niet miskend en verwaarloosd ten onder te gaan. De roep om Christus-representatie in de zin van Ten Boom en Dekker biedt hier geen oplossing. Hun Christus-representant moet het ‘tegenover’ van Christus vertolken. Maar, in alle eerbied gezegd: we hebben genoeg tegenovers. We komen eigenlijk om in mensen die met of zonder gedachte aan Christus zich als voorganger, leider, adviseur, helper, pionier, vrijwilliger, mopperende kerkbladlezer enzovoort, tegenover de gemeente plaatsen. Doe ons liever wat mensen die Christus representeren door gemeente te worden. Het algemene ambt is, als je het ons vraagt, het kwetsbare en de kwetsbaarheid neemt toe naarmate de bijzondere ambten denken dat er vooral behoefte is aan bijzondere ambten.
De stellingen
- Het bijzondere ambt moet vanuit het algemene ambt doordacht worden; lokale of bovenlokale gebondenheid is voor de ambtstheologie niet van belang.
- In de kerk als lichaam van Christus gaat het bij de representatie van Christus in essentie om het algemene ambt.
- Als we de gemeente ambtsdrager noemen, betekent dat dat de kerk van Jezus Christus geen menselijke uitvinding is, maar een gemeenschap die door God is verkoren en geroepen om Christus te representeren; het bijzondere ambt is noodzakelijk voor zover de gemeente aan haar ambt herinnerd moet worden.
- Het ambt – algemeen en bijzonder – duidt aan dat de kerk door Jezus Christus wordt geregeerd; het bijzonder ambt mag geen aanspraak maken op een eigen, bijzondere betrekking op Christus.
- De predikant is binnen de gemeente op de hem of haar geëigende bijzondere manier Christus-representant wanneer hij voorgaat in de bediening van Woord en Sacrament. Hetzelfde geldt mutatis mutandis voor de ouderling en de diaken.
- Bijbelse typen van het bijzondere ambt zijn de profeet (OT, Mozes) en de apostel (NT, Paulus); de dienst van deze ‘typen’ gaat niet op in de Woordverkondiging, reden waarom de typologie niet alleen betrekking heeft op de voorganger.
- De Reformatie heeft terecht de clericale machtsaanspraak op grond van profetisch en apostolisch gezag van een tegenmacht willen voorzien door een vergadering in te stellen van ambtelijke hoorders van het door de clerus verkondigde Woord. Typologieën vragen vanwege de gezagsaanspraak om een tegenmacht of tegenwicht, aangezien het altijd de vraag is wie het ware Woord spreekt.
- De bevestiging van predikanten door predikanten herinnert niet – op Rooms-katholieke wijze – aan een specifieke apostolische successie, maar enkel aan het gezag van het Woord. De eigenlijke en ambtelijk relevante successie ligt in het voortbestaan van de gemeente als lichaam van Christus.
- Dat bepaalde liturgische handelingen zijn voorbehouden aan de predikant duidt niet op een hogere ambtelijke waardering, zoals de liturgie ook niet de enige of eigenlijke ‘eredienst’ is.
Coen Constandse en Udo Doedens
1 Misschien heeft Hij daarom een voorkeur voor het ambt van koning en identificeert Hij zich minder met de ambten van priester en profeet. De koning representeert immers het volk en daarmee de mens. De priester en de profeet zijn hulplijnen, bewuste eenzijdigheden, charismata, om de koning in het spoor te houden.