De eschatologie van Bram van de Beek

In onzekere tijden zoeken we houvast. We vragen ons af hoe het verder moet, óf er nog wel een ‘verder’ is. Wat mogen-, wat kunnen wij van de toekomst verwachten? Problemen zoals rond het klimaat of de wereldvrede zijn levensgroot aan de orde. Alle aanleiding om de vraag naar de toekomst ook theologisch aan de orde te stellen.

Eén van degenen die zich in onze tijd daarover uitspreken is Bram van de Beek. Eén van Nederlands meest productieve theologen. Dogmatiek is vandaag niet popular, want men vindt: teveel riekend naar vastgetimmerde leerstellingen. Men houdt het liever vaag, gevoelsmatig. Van de Beek voegt zich niet in deze trend. Tussen 1998 en 2017 werkte hij aan een complete, tot zesdelige reeks uitgegroeide, dogmatiek. Die dogmatiek heeft een opmerkelijke opbouw. Begonnen wordt met de christologie. ‘Jezus is God’, dus: ‘God is Jezus van Nazaret’. Dat is het uitgangspunt. Aansluitend gaat het over Israël, ‘de  kring om de Messias’. Eigenlijk voortgezette christologie. Dán, meteen, de eschatologie. Gewoonlijk gaat het in de dogmatiek eerst nog over de Geest en de kerk. Maar bij Van de Beek komen ecclesiologie en pneumatologie (in die volgorde!)  ná de eschatologie. Vervolgens de scheppingsleer. Afsluitend: het deel over ‘God de Vader’. Waarom de eschatologie op deze plek? In ieder geval ook om te voorkomen dat, vooraf aan het eschaton, de (kerk)geschiedenis al vooruitgangsgeschiedenis zou kunnen zijn, met de Geest als dragende kracht.

Dit laatste ziet hij als het (in wezen optimistische) denken van veel moderne theologie, ook in naoorlogs Nederland. Denk aan de ‘Koninkrijks’-theologie, de apostolaatstheologie, Hoekendijk en Berkhof, de oecumenische beweging, de Wereldraad van Kerken met zijn vele acties op maatschappelijk-politiek terrein. Tegenover dit ‘optimisme’ stelt hij: christologie is zelf eschatologie. Het eigenlijk eschatologische, Gods definitieve ingrijpen, is al gebeurd, in de komst van Christus. In Hem, in zijn weg naar het kruis, is Gods Koninkrijk gekomen. Juist als gekruisigde is Hij Koning; zijn opstanding is dáárvan het bewijs en moet dus niet worden opgevat als de start van iets nieuws. Van de Beek gaf zijn eschatologie de titel: ‘God doet recht’. Het gaat erom dat aan de verlorenen recht wordt gedaan. Welnu: dat hééft plaatsgehad op Golgotha.

Het laatste oordeel

Maar hoe moet dan het nieuwtestamentisch spreken over Christus’ parousia worden opgevat? Van de Beek stelt: zeker, wij hebben nog een definitieve voltooiing te verwachten, maar die zal bevestigen wat wij nu al weten: dat de Gekruisigde Gods Zoon, de Koning, is. Christus’ komst, uitgemond in het kruis, is het ene, beslissende gebeuren (kairos), dat uiteraard uitgestrektheid in de tijd (chronos) heeft, maar zo toch al-beslissend, al-bepalend is.

Van de Beek past dit ook toe op het bijbelse spreken over het laatste oordeel. In en met Christus’ komst en kruis is dat oordeel al uitgesproken, zegt hij. Zie Johannes 3:18 (NBG): ‘Wie in hem (Christus) gelooft wordt niet veroordeeld; wie niet gelooft is reeds veroordeeld’. Wat niet wegneemt dat die veroordeling uiteindelijk geëffectueerd zal worden. Van de Beek hamert er op dat dat serieus moet worden genomen. Over de hel, als plaats van definitieve veroordeling, wordt in de theologie weliswaar niet vaak meer gesproken. Men vindt de hel niet passen bij een God van liefde. Maar zo wordt aan wie God is tekort gedaan. Van de Beek: ‘zonder een laatste oordeel verdampt de hele eschatologie. Eschatologie wil zeggen dat God ingrijpt om de dingen voorgoed recht te zetten.’ En dát God dat doet is belangrijk, niet voor wie van onrecht profiteren, wel voor wie er onder lijden. Goddank, ‘de beulen zullen niet aan het langste eind trekken.’ Lucas 16 vertelt: ‘Lazarus gaat naar Abrahams schoot en de rijke man gaat naar de pijn. Dat is rechtvaardig.’

Waarbij Van de Beek meteen stelt: ‘het oordeel begint bij het huis van God’. Christenen  zijn er niet bij voorbaat van gevrijwaard. Integendeel. Juist christenen verkeren in een voortdurende toestand van crisis. Ze leven immers nog onder de condities van deze wereld, maar zijn toch al ‘met Christus gekruisigd’ (Galaten 2:20); afgestorven aan de wereld. Is dat vol te houden? Allicht dat velen de God van de gerechtigheid te veel vinden en de veiligheid van de God van de geborgenheid zoeken.  Maar dat is te gemakkelijk. De gelijkenissen over het laatste oordeel zijn dan ook meestal niet gericht tegen mensen buiten de kerk, maar tegen christenen.

Christen-zijn in de wereld

Aan het christen-zijn in de wereld wijdt Van de Beek in zijn eschatologie een afzonderlijke beschouwing. Hij citeert het klassiek-gereformeerde doopformulier. Dat spreekt over een (in de doop) door God vermaand zijn tot een God-liefhebben, en dus tot een ‘met alle krachten de wereld verzaken’. Van de Beek onderstreept dat: christenen zijn op aarde per definitie vreemdelingen en bijwoners. Ze zijn als kinderen in de crisis van de geboorte, op weg naar een ander bestaan. Niet dat ze nu ongeïnteresseerd zijn in de wereld. Juist niet! Wij behoeven ons niet te handhaven, dus kunnen wij ons voor de ander inzetten. Maar dat is iets anders dan met kracht een bepaald (‘christelijk’) ideaal nastreven, of zelfs: te ijveren voor verandering van maatschappelijke structuren. Bedoelt Van de Beek dat christenen zich van ‘de politiek’ verre dienen te houden? Nee, maar ze zouden, vindt hij, er geen halszaak van moeten maken. De aarde is vergankelijk, tijdelijk. Alles wat christenen maatschappelijk doen staat per definitie in het teken van de voorlopigheid. Hun thuis is bij Christus in de hemel.

In 2005, enkele jaren vóór de publicatie van zijn dogmatiekdeel over eschatologie, publiceerde hij al een kleine monografie over de christelijke toekomstverwachting. Titel: Hier beneden is het niet. Inderdaad een treffende typering van zijn eschatologie. Die titel komt uit een oud lied (gezang 43 uit de 19e-eeuwse gezangenbundel), dat als complete aanhef heeft: ‘Hoog, omhoog, het hart naar boven! Hier beneden is het niet. ‘t Ware leven, lieven, loven is maar waar men Jezus ziet’. In dat lied uit zich een hemelverlangen, waarbij vergeleken het aardse nietswaardig is. Zó negatief spreekt Van de Beek over het aardse leven niet. Maar zijn denken gaat wel in die richting.

Als een roepende in de woestijn

Daarmee hangt samen dat hij wél negatief staat tegenover de westerse cultuur, gestempeld als die is door de Verlichting, die zich baanbrak in de Franse revolutie (met haar idealen van mondigheid, mensenrechten, democratie). Al in zijn oratie bij de aanvaarding van zijn VU-hoogleraarschap, in 2001, stelde hij dat het in het christelijk geloof vandaag gaat om ontmaskering van die cultuur omdat de werkelijke mens daarin tekort komt.

Van de Beek demonstreert in zijn theologiseren een verbijsterende belezenheid. Grote eerbewijzen zijn hem ten deel gevallen. In 2011, bij zijn 65e verjaardag, werd hem een imposante feestbundel aangeboden. En in 2022 ontving hij tijdens de Nacht van de Theologie een prijs voor zijn gehele oeuvre. Tegelijk heeft hij iets van een roepende in de woestijn. Dat is, lijkt mij, precies wat hij wil.

Ook van Barth distantieert hij zich. Zeker, die kwam, begin twintigste eeuw, als kritisch theoloog naar voren, zich distantiërend van het negentiende-eeuwse liberalisme. Maar Van de Beek signaleert: van meet af werd zijn theologiseren gestuurd door een sterke politieke en sociale betrokkenheid. Vooral na de oorlog benadrukte hij steeds meer de politieke verantwoordelijkheid van de kerk. Dat betekende een opening naar een innige verwevenheid van christelijk geloof en immanente utopie. In die naoorlogse opbouwperiode werd Barth steeds minder kritisch, eerder: constructief. Te constructief, vindt Van de Beek. Hij ziet ook Barth staan in de traditie van de Verlichting. Zie maar zijn uiteindelijke wending naar de volwassenendoop.

Wereldmijding of uitzien naar vernieuwing?

Van de Beeks nadruk op christen-zijn als vreemdelingschap in de wereld, gericht op thuiskomen bij Christus, in de hemel, tendeert sterk naar wereldmijding. Maar kunnen hemel en aarde dan zó tegenover elkaar worden gesteld? Moeten wij christenen dan zó in de contramine leven? Is de voleinding die wij mogen verwachten werkelijk: dat de aarde, het aardse, definitief heeft afgedaan? Ik hoor van de apostelen (in eenheid met de profeten) veeleer de boodschap van een te verwachten vernieuwing: een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. Met de oproep, ons daarop vandaag al in te stellen.

De na-oorlogse theologie (zoals die van Berkhof en van de Wereldraad) moge te gemakkelijk-optimistisch zijn geweest, ze was er toch niet helemaal naast. Vandaag moet het waarschijnlijk anders. Maar ik denk: wel vanuit dezelfde intentie. Het zou goed zijn als de kerken wat minder met zichzelf, en weer wat meer met het leven op aarde bezig zouden zijn.

Karel Blei

In de Waagschaal, jaargang 52, nr.6, 27 mei 2023