‘De eenheid ligt in de drieenige zelf’
Briefwisseling over de eenvoud van God
Inleiding
In oktober 2022 ontving Jan Muis van zijn promovendi een bundel met teksten van hemzelf en commentaar daarbij van zijn leerlingen. Zo ontstond Doordacht spreken over God, een bundeling van 14 opstellen, die eerder in dit tijdschrift besproken werd door Cees-Jan Smits (in nummer 5 van deze jaargang, 24vv.). In één van die hoofdstukken gaat Willem Maarten Dekker in op Muis’ artikel ‘De eenvoud van God’ uit 2003 (in het boek te vinden op pagina 77-93). Waar Muis de posities van Anselmus, Barth, Brueggemann en Mildenberger analyseert en weegt en zich (zoals ook blijkt uit zijn latere boek Onze Vader) beweegt in de traditie van de westerse theologie die de eenheid en eenvoud van God het primaat lijkt te geven boven de drieheid, stelt Dekker de vraag of zo wel recht gedaan kan worden aan de triniteitsleer en aan het kruis van Christus als een gebeuren dat toch ergens ook de eenvoud Gods lijkt te breken. Hij voert daarbij ook een pleidooi voor het wat vergeten thema van het pactum salutis. Naar aanleiding van deze hoofdstukken ontstond een kleine briefwisseling tussen Kees van der Kooi en Willem Maarten Dekker. Deze drukken wij hieronder af omdat zij ons breder van belang lijkt. (de redactie)
Beste Willem Maarten,
Dank voor de toezending van het Festschrift voor Jan Muis. Zeer interessant, en jullie hebben hiermee wat destijds ontbrak bij het afscheid van Jan van de PThU ruimschoots goed gemaakt. Het is bovendien mooi om op deze manier een aantal verspreide stukken van Jan zelf voor handen te hebben met jullie commentaar en kritiek erbij. Ik richt mij in het volgende op het artikel van Jan over de eenvoud van God en jouw reactie daarop.
Allereerst wil ik gezegd hebben dat de materie en uitwerking hoogst boeiend is en actueel. Wij hebben geen dogma over de godsleer sec, maar wel gaat het er in het huidige debat voortdurend over. En terecht. Waar halen we onze kennis over God vandaan? Toen ik jaren geleden Barths theologie en godsleer uitvoerig bestudeerde, viel me al op, hoe hij heel veel weet te zeggen over God, zonder zich direct te beroepen op de bijbel. Als het gaat over wezen en deugden of volkomenheden, dan weet hij heel veel – wat ik overigens razend interessant vond – en dan volgde de christologische fundering pas later. Dat vond ik toch wel wat vreemd en zelfs mager, alsof dat een formele handeling was, en niet zozeer door bijbelse tekst zelf geïnformeerd. Hij schoof er een christologische vloer onder.
Ik was natuurlijk ook geïntrigeerd door de kritiek die Jan oefent op pagina 88 op mijn observatie dat Barth meegaat in de vervanging die Hegel ooit doorvoerde in de categorieënleer, namelijk die van het substantiebegrip door het subjectbegrip. Het is zeer waar dat Barth feitelijk de volkomenheden denkt vanuit God als hoogste zijnde, maar het nieuwe kader is die van God als subject, of liever nog: God als Heer. Dat is al minder abstract. Een paar regels verder zegt Jan het zelf: het zelf vormt het raamwerk. Dat is een modern raamwerk.
Afijn. Jij constateert terecht dat Jan er in zijn stuk ook niet echt uitkomt, en geen conclusie trekt. Wel is duidelijk, en jij stelt dat scherp vast, dat er grote affiniteit bij Jan is jegens de metafysica. Het begrip coherentie vind ik dan weer gelukkig en zinvol, maar het blijft allemaal vrij zuinig. Levenservaring en God kunnen maar met moeite in een verband gebracht worden. “… op de een of andere manier de nabijheid van God gewaarworden” luidt het in de laatste regels van die bijdrage. Dat het hier niet tot platte identificaties kan komen, dat begrijp ik en maak ik helemaal mee, maar ik denk ook dat de theologie instrumenten dient te hebben om de dankbaarheid jegens de schepper en onderhouder van het leven te uiten. In de psalmen vinden we dank en klacht. Hebben we een theologie die beide toestaat, of een die alleen het laatste ruimte geeft en bij de dank afzijdig blijft – waarbij dit laatste feitelijk nog een concessie is? Al te zuinig lijkt me.
Dan jouw stuk. Mooi! Je bouwt zelfstandig een prachtige kritiek op en komt tot eigen wegwijzer om je door dit veld van ervaring en God te bewegen. Ik sluit maar even aan bij jouw lichte kritiek op het begrip mythologie ten aanzien van de ‘vrederaad’. Ik denk: hoe weten we dat dit mythologie is? Wat vegen we hiermee weg? Ik denk aan Johannes 17, waar ons notabene in het hogepriesterlijk gebed een inkijk wordt geboden in een gesprek tussen de Vader en de Zoon. Moet ik dat enkel als vormgeving beschouwen? Is hier niet sprake van een werkelijke dialoog, een hartstochtelijk gesprek om de mensen die aan de Zoon zijn toevertrouwd en zijn eigen functionaliteit in hun redding? Ik heb dit gedeelte altijd beschouwd als een inkijk in het drama tussen vader en zoon en wil dit niet terzijde leggen als enkel een johanneïsche vormgeving. Dit sluit aan op jouw terechte kritiek dat bij Jan Muis de triniteitsleer feitelijk niet meedoet, of te laat meedoet als het om God gaat. In de Christelijke Dogmatiek zijn we met reden begonnen met de triniteit. Dat is het omvattende kader in de christelijke gemeente om over God te spreken, in meervoud. Zeker, als ontvouwing van de Naam, de openbaring van de Enige, maar zijn enigheid is die van zijn Heer zijn en daarbij worden we onmiddellijk gedwongen het meervoud mee te nemen. De metafysische erfenis heeft een werkelijk catastrofale invloed gehad door feitelijk al het nodige over God al te weten zonder dat de bijbel openging. De ‘simplicitas Dei’ (eenvoud Gods) bepaalde dat God alles al in het begin, in een oorsprong buiten de tijd heeft bepaald. Daarmee bleef de bijbel en het gevecht van God met de mens, met Israël, buiten het blikveld. Ik waardeer het dan ook zeer dat jij een pleidooi voert voor het ‘pactum salutis’. Dat is geen mythologie, dat begrip of leerstuk doet recht aan de dramatiek, het onvanzelfsprekende van de genade. En dat leerstuk is inderdaad niet anders dan als trinitarisch te begrijpen. Gaat de eenvoud Gods daarmee verloren? Wel als we Gods zijn menen te moeten doorgronden, transparant te maken. Er is een merkwaardige tekst in 1 Korintiërs 2, over de diepten van God, die door de Geest worden doorgrond. Paulus verwaardigt zich te zeggen dat hij krachtens die Geest spreekt. Dat klinkt vreselijk eigenwijs, maar er zit ook iets in dat de transparantie van wat de wijsheid van God was of is er niet zomaar was.
Ik lees jouw kritiek op Muis zo dat je stelt dat het schema van zelf en hetzelfde niet voldoende is, of liever, niet adequaat. Inderdaad, hiermee wordt ‘jezelf blijven’ de maatstaf. Is het niet zo dat in de beweging die de Schrift tekent God verandert van strategie en dat in die geschiedenis inderdaad God zelf mee verandert? Of zeg ik dan net iets te veel omdat een dergelijke uitspraak veronderstelt dat een begrip van zelf als criterium boven de markt hangt? Hoe dan ook, de heiliging van Israël als volk onder de natiën krijgt een nieuw begin in Jezus als zijn Zoon. Mijns inziens past dan inderdaad niet die tweeheid van zelf en hetzelfde. Verlies ik daarmee de eenheid van God? Niet zijn enigheid, maar ik weet niet goed hoe ik de eigenheid van God, zijn Heer-zijn moet benaderen anders dan via de bijbelverhalen, met al hun narratief, dus ook door het berouw van God, zijn afwending, zijn hernieuwde toewending serieus te nemen. Om die reden heb ik stukken geschreven met een econometrist over God als ondernemer: een ondernemer, die risico neemt, doorzet, ondanks verlies, en weer opnieuw investeert, ten laatste door zijn zoon te zenden. Was dat al voorzien? Niet als ik het narratief van de bijbel ernstig neem. Ja, wel vanuit Efeze 1 en Johannes 1. Er is in het wezen van God, in zijn zijn een zijnsgrond voor de heilsgeschiedenis, maar zodra onze theologie de dramatiek van de heilsgeschiedenis feitelijk onschadelijk maakt, is er iets grondig mis.
Nog iets over jouw hanteren van het begrip morele strijd. Ik vind het te beperkt om Gods strijd met ons en met zichzelf op te sluiten in een concept van moraliteit. We moeten hier niet de driedeling van Kant volgen. Wat ik lees in het Oude Testament is dat God jaloers is, dat hij passie kent, hartstocht en receptief is. Dat is breder dan het morele. Ik zou het adjectief moreel dan ook weglaten. Het gaat om strijd. God is uit op een wereld met de mens erbij en doet dat met passie. Daar vallen ook spaanders, heel veel zelfs en dat snappen we niet. Wij hebben God gedacht naar ons beeld van het volmaakte. Zo zit het niet in elkaar.
Wel weten we dat hij uit is op redding, op leven, en dat hij ons door de Geest in die werkelijkheid wil trekken die in Christus al gerealiseerd is. Wij leven nog hier, en dus in een veld met een veelheid van krachten, van kwaad en daartegenover de Geest van Christus. Buitengewoon verwarrend, maar het is niet anders. Ik teken bezwaar aan tegen een systematische theologie waarin eerst de voorwaarden worden geformuleerd voor de consistentie waaraan een dogmatisch concept over de eenvoud Gods moet voldoen, en daar de schriftgegevens aan onderwerpt. Dat is een heel oude strategie die teruggaat tot de oude kerk en bij Augustinus en zijn navolgers werd doorgezet. De eenheid ligt in de drieenige zelf, en daar past allereerst zijn enigheid, die voor ons conceptueel niet transparant is. We buigen, God is God, en we kennen hem in zijn toewending.
Met hartelijke groet,
Kees van der Kooi
[streamer:]
In de psalmen vinden we dank en klacht. Hebben we een theologie die beide toestaat, of een die alleen het laatste ruimte geeft en bij de dank afzijdig blijft?
Beste Kees,
Dank voor je bericht. Ik ben blij dat je zo met mijn artikel kunt instemmen. Nog iets meer dan ik vanuit jullie Christelijke Dogmatiek had opgepikt. Je zegt zelfs in de laatste regels min of meer dat de drieheid van God voor ons wel rationeel inzichtelijk te maken is, maar de eenheid niet; dat is ook mijn idee. Historisch zou je misschien kunnen zeggen dat het monotheïsme er eerder was dan het triniteitsdenken, maar in de ervaring is het meervoud altijd voorafgegaan, ik denk eigenlijk ook in het Oude Testament: de ‘vergadering der goden’, de hypostasen van de Wijsheid, de Engel des Heren, en dergelijke. In onze ervaring ook: God doet véél (‘Hij overláádt ons dag aan dag’, leerde ik zingen met de Psalmberijming van 1773), de eenheid komt later. Dat heeft mij ook altijd getroffen bij Noordmans, die de eenheid Gods geloof ik iets voor de school vindt, een abstractie, terwijl hij met de drieheid heel concreet werkt, een drieheid die door de geschiedenis pas acht concreet wordt: ‘Als spreken niet genoeg is, dan komt Hij; als komen niet genoeg is, dan troost Hij.’ Alsof dít meervoud God ook wordt opgedrongen door de weerstand van de mens, die God dwingt steeds een stap vérder te gaan.
Wat betreft je opmerking over “morele strijd” ben ik het overigens helemaal met je eens. Ik bedoel “moreel” eigenlijk algemeen in de zin van op het innerlijk of het existentiële betrekking hebbend. Ik bedoel het niet afgrenzend, zoals in Kantiaanse zin. Bij nader inzien had ik inderdaad beter een andere term kunnen kiezen.
Van Jüngel heb ik ook die overgang van God als substantie naar God als subject meegekregen. Ik voel me op dit punt altijd wat minder zeker als het over Barth gaat, ik heb altijd het idee dat ik dat oeuvre niet goed overzie. Hoe dan ook, mooi dat we hier zo congeniaal zijn. Jan Muis lijkt bij die overgang van substantie naar subject een kritiek punt te zien: als we daar mee gaan, laten we het theïsme in wezen los, en dan ontstaat ruimte voor allerhande post-theïstische, post-moderne, post-christelijke constructen. Ik voel dat als risico wel mee. Als je bijvoorbeeld ziet hoe in het boek van Rick Benjamins (Boven is onder ons) de lijn wordt getrokken van Hegel naar de postmoderne constructie-theologen, dan word ik daar niet vrolijk van. Maar ik zou zeggen: dat komt omdat ze óók God (déze God van de Schriften) als Subject hebben losgelaten! Zij interpreteren Hegel in feite zo, dat de menselijke geest hier subject wordt. Dán is inderdaad het hek van de dam. Maar de Hegel-interpretatie van Jüngel en andere Duitse theologen is juist, dat God het enige werkelijk vrije Subject is, dat alles van Hem blijft uitgaan, dat dit Subject ons mensen mééneemt, maar in onderscheid van Hem, en afhankelijk van Hem. Dan biedt de overgang van substantie naar subject juist grote kansen voor de theologie; veel meer mogelijkheid dan in het klassieke theïsme om God in de tijd te trekken, zoals de Schriften naar mijn overtuiging inderdaad ook doen. Ik was verrast in de vrijwel vergeten bijbelse godsleer Macht en wil van De Groot en Hulst hier steun te vinden en het dringt zich bij het lezen van de Schrift ook steeds aan mij op. Dat we daarbij moeten vasthouden: “Gott gibt sich nicht auf, wenn Er sich hingibt” (Jüngel!) – Amen! Maar God heeft van den beginne groot risico willen nemen en genomen. Ik zie het daarom net als jou als een zegen dat de twintigste eeuw de triniteitsleer als raamwerk van de christelijke leer heeft herontdekt, en deze triniteitsleer heeft geïnterpreteerd als breking van het substantie-denken.
Hartelijke groet,
Willem Maarten
Prof. dr. Kees van der Kooi is emeritus-hoogleraar Dogmatiek aan de VU en schrijver van o.a. Christelijke Dogmatiek (met prof. dr. Gijsbert van den Brink)
streamers:
De drieheid van God is voor ons wel rationeel inzichtelijk te maken, maar de eenheid niet
De overgang van substantie naar subject biedt juist veel meer mogelijkheid dan in het klassieke theïsme om God in de tijd te trekken
In de waagschaal, jaargang 52, nr. 9, 23 september 2023