De dood bestaat niet

logoIdW

Johannes lezen met Jan Nieuwenhuis

“Jezus heeft het woord dood nooit in de mond genomen. Hoe Johannes over Lazarus vertelt, vind ik adembenemend: Drie dagen is Lazarus overleden. Maar (net als bij Jaïrus en de hofbeambte van Kafarnaüm) zegt Jezus: hij slaapt. De realiteit van wat wij dood noemen, weigert hij te accepteren. Ook in zijn einde komt het niet voor. Jezus geeft zijn leven, deelt het uit”.

Aan het woord is Jan Nieuwenhuis, voorganger van de Dominicusgemeente, overleden in 2019 op 95-jarige leeftijd. Hij was priester, promoveerde op Thomas van Aquino en bleef heel zijn leven bezig met de apostel naar wie hij genoemd en met wiens naam hij gedoopt was: Johannes. In de loop van zijn leven schreef Nieuwenhuis een commentaar op zowel het evangelie, de brieven als ook op de Openbaring van Johannes. “Ik ben – hoe alledaags dat ook klinkt – van hem gaan houden als een mens die dieper dan anderen het verschijnsel Jezus heeft doorzien en erin geslaagd is, diens gestalte als een soort spiegelzaal te doen weerkaatsen”.

Disclaimer

Waarom kies ik, als ik me over een passage uit het evangelie van Johannes ga buigen, toch steeds zijn commentaar als eerste? Er staan immers andere waardevolle commentaren naast: Carson, Smelik, Schneider, Lüthi, Van Hartingsveld, en bij Johannes 12-21: Naastepad. Sowieso scheelt het misschien dat ik begon te studeren in de tijd dat het grootse Herders Theologischer Kommentar van Schnackenburg net uit was en diens benadering – ook in reactie op Bultmann – veel aandacht kreeg.    Tegen de achtergrond van de geschiedenis van het Johannesonderzoek kan het op het eerste oog zelfs storen, dat Nieuwenhuis toch redelijk makkelijk over die ene auteur Johannes lijkt te spreken, terwijl feitelijk al sinds het begin van het historisch-kritisch onderzoek in de 19de eeuw dat traditionele (of kerkelijke) gezichtspunt, zeker waar het de apocalyps betreft, verlaten is. Maar het prettige is dat een disclaimer niet nodig is: Nieuwenhuis probeert op geen enkele manier de verschillen tussen het vierde evangelie, de drie brieven en het laatste bijbelboek te ontkennen of zelfs maar op de een of andere manier te reduceren. Op een even heldere als gedegen wijze stelt hij alle kwesties en vragen onomwonden aan de orde.

            Zoiets helpt mij dan, misschien wel als randvoorwaarde, om me te laten meevoeren door zijn levendige, gevarieerde en verrassende schrijfstijl en betoog. Waar over de opbouw en indeling van het evangelie altijd van alles te zeggen was en is – zei Bultman niet dat Johannes had zitten schrijven bij een raam, dat op een gegeven moment door een windvlaag de vellen naar buiten waren gewaaid en dat hij daarna wat slordig de papieren bij elkaar had gevoegd – trekt Nieuwenhuis een eigen spoor waar het om de indeling van het Johannesevangelie gaat.

            Nooit eerder ergens gelezen, nooit zal ik die meer vergeten. Als vertrekpunt kiest hij Joh. 1:14b-c: “Hij heeft onder ons gewoond en wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd”. Als eerste deel van zijn commentaar – onder de titel Hij heeft onder ons gewoond – bespreekt Nieuwenhuis dan negen ontmoetingen met omstanders van Jezus – de bruiloft te Kana (2:1-11), Nikodemus (2:23-3:15), de Samaritaanse vrouw (4:1-42), de zoon van de hofbeambte (4:43-54), de zieke in het badhuis (5:1-18), de blindgeborene (9:1-41), de opwekking van Lazarus (10:40-11:53), de voetwassing (13:1-10) en de getuigen bij het graf (20:1-18). Het tweede deel met als titel ‘En wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd’, gaat hij in op de zeven namen of Ik Ben woorden: brood des levens (6:30-60); licht der wereld (8:12-20), deur (10:1-10), de herder (10:11-21), weg-waarheid-leven (14:1-7), wijnstok (15:1-11), opstanding en leven (11:25-26).

            Natuurlijk dekt ook deze vlag niet de hele lading en is er ook op deze indeling af te dingen – maar het helpt mij iedere keer opnieuw het eigene van dit gelaagde evangelie in beeld te houden en te beseffen in welke zin Joh 1:14b-c het adagium ervan vormt.

Gemeente van verworpenen

Er is nog iets, feitelijk ook uit de inleidingsvragen, waarin Nieuwenhuis mij helpt lezen. Meer dan enig ander geschrift uit het zogenoemde ‘Nieuwe’ Testament houdt dit Johannesboek zich bezig met fundamentele joodse thematiek. Het Griekse woord ‘Joudaioi’ komt hier 71 maal voor, tegen 5 of 6 keer in elk van de andere evangeliën. Nieuwenhuis overtuigt mij waar hij stelt dat de tempel bij Johannes dé plek is waar het conflict zich afspeelt en gelokaliseerd wordt. Tegen de verwording van de in zichzelf opgesloten tempelreligie, haar pretentie van rechtzinnigheid en tegen het establishment van Jeruzalem en Judea ten opzichte van Galilea en wie daar vandaan komen (en volgens Joh. 21 weer terugkeren) klaagt dit boek de verstarde en zelfvoldane dienaren aan. Terwijl het tegelijk een diep-semitisch geschrift blijft met een joodse bloedsomloop – dat maakt Nieuwenhuis bij de uitwerking van ieder hoofdstuk weer waar. Dit evangelie maakt geen front tegen het jodendom, maar tegen het Judaïsme, de verwording van de Thora-religie tot een hiërarchisch verkoopcentrum van de Eeuwige. Mogelijk heeft de synagoge een deel van de messiasbelijdende joden niet langer geduld, getuige Joh. 9:34; 12:42; 16:2 zelfs geëxcommuniceerd en zijn deze verworpenen, zij die Jezus hebben erkend ‘als profeet die komen moest’ (Joh 6:14) uitgeweken naar Klein-Azië en is daar in een kring rondom Johannes – de ‘wij’ in Joh 21:24: “Wij weten dat zijn getuigenis waar is” – dit evangelie geboren. Daarbij zij opgemerkt: wie het levensverhaal van Nieuwenhuis kent, zijn strijd met en tegen Rome, beseft hoezeer hij ook in dit opzicht in de huid van de evangelist is gekropen!

Leven

Iemand heeft eens uitgerekend, dat het woord ‘leven’ in het gehele Nieuwe Testament 135 maal voorkomt, waarvan 66 keer in de geschriften van Johannes. De gemeente – met Johannes de Ziener in haar midden – stelt als apotheose: Jezus is ‘het leven’. Daar begint het mee in Joh. 1:4: “In hem was leven, en dat leven was het licht der mensen” en daar eindigt het mee in Joh 20:31: “’opdat gij door te geloven leven moogt hebben in zijn naam”.

Nieuwenhuis gaat vervolgens bij de rabbijnen in de leer om dat Johanneïsche begrip leven reliëf te geven. Hij gaat terug naar Genesis 2, waar het begin van het menselijk leven wordt verbonden met de ‘boom des levens’ en stelt dat die boom met voorbedachten rade ‘midden in de tuin’ (Gen. 2:9) staat. Waarom daar? Opdat volgens de rabbijnen niemand die boom over het hoofd ziet. Opdat een mens bij het leven en dienen op aarde zich aan die boom kan oriënteren. Vanuit die ene boom kan hij het hele bos – de samenleving – overzien: de boom des levens is het hart en het referentiepunt van de aarde. Voor de rabbijnen is de boom des levens de Thora. Maar die Thora is aan de mens gegeven, om te weten hoe die aarde moet worden bebouwd en ingericht teneinde te worden zoals deze van aanvang af bedoeld is: een tuin. “En”, schrijft Nieuwenhuis dan prachtig, “’Die boom des levens is geen heidense, goddeloze wonderboom, een soort jeneverstruik in een bijbelse Efteling waar goden en mensen hun onsterfelijkheidsdrank kunnen bemachtigen… De levensboom is de standaard van de wereld zoals God die voor ogen heeft”. De vijand van dit leven is niet de dood, maar de ongerechtigheid (1 Joh. 3:15; 5:16). Daarom keert in het slotvisioen van de Schrift die levensboom terug. Midden door de tuinstad – weer ‘midden’! – loopt net als in Eden, de rivier met water des levens, en op haar oevers, aan weerszijden, staat het geboomte des levens dat de volken genezing brengt (Openb. 22:2).

De gemeente rond Johannes, nadenkend over de betekenis van Jezus van Nazareth voor haarzelf en voor de wereld om haar heen, ziet de boom des levens in hem wortelschieten en zijn bladeren uitstrekken over de hele aarde. Samenvattend stelt ze: Jezus is ‘het leven’. Bij hem, in hem bestaat de dood niet. Dat wordt aan het begin (1:4) en het einde (20:31), expliciet in Joh. 11:25 en 14:6, en paradoxaal in Joh. 12: 25 gesteld: “Wie zijn leven vasthoudt, zal het verliezen, maar wie zijn leven in deze wereld loslaat, zal het bewaren ten eeuwigen leven”.

Brood

In het ‘Ten Geleide’ van zijn commentaar op de Openbaring van Johannes staan woorden die Nieuwenhuis typeren: “Nog niet zo lang geleden stond ik op het eiland Patmos in de rotsspelonk, waar volgens de eeuwenoude traditie Johannes verbannen zat en waar hij de visioenen schouwde en opschreef… Toen ik er stond, was daar ook een groepje oudere Griekse vrouwen, in zwart gekleed met hoofddoekjes om, die er samen met een pope de heilige liturgie vierden. Ik was voor hen een volslagen anonieme vreemdeling, maar allesbehalve een indringer. Want terwijl ik daar stond, reikten de vrouwen elkaar het brood, in olie gedoopt, en één van hen liep op mij af en gaf ook mij een stukje, vriendelijk en woordeloos glimlachend. Ik hoorde bij hen. Wij kwamen uit dezelfde stad. Ik durf niet te zeggen dat het nieuwe Jeruzalem toen opeens voor mij gebeurde. Maar nu ik dit boek de wereld in zend, mijn spelonk uit, durf ik hopen dat de een of ander dat brood erin mag proeven”.

Peter Verbaan

In de Waagschaal, jaargang 50, nr. 7. 3 juli 2021