De boeken van Harari

logoIdW

Veel indruk op mij hebben gemaakt de twee fascinerende boeken geschreven door de Israëlische auteur Yuval Noah Harari. Het eerste heet Sapiens, een korte geschiedenis van de mensheid en het tweede draagt de (mij overigens niet zo goed bevallende) titel: Homo Deus. Dat tweede is een gedurfde schets van een toekomstscenario. Tegen het einde van dat laatste boek spreekt de auteur de wens uit dat het door hem betoogde en geschrevene blijft ‘nagalmen’ in de geest van de lezers. Nu, dat heeft hij bij mij zeker bereikt. De boeken van Harari verdienen onze ernstige aandacht (en krijgen die ook: 5 miljoen wereldwijd verkochte exemplaren!), maar ook kritisch tegenspel. Ik wil heel in het kort een paar punten aanstippen die me van belang lijken.

Zeventig millennia geleden verscheen homo sapiens op onze planeet aarde en sindsdien heeft hij weliswaar nagenoeg geen DNA- mutaties ondergaan, maar niettemin op een indrukwekkende en verbijsterende wijze geschiedenis gemaakt.

Eén van de cruciale momenten in deze geschiedenis is de wetenschappelijke revolutie in de 17e eeuw. De eeuw van Descartes met diens droom van ‘une mathématique universelle’ en ook van het ‘cogito, ergo sum’; een cogito, dat niet alleen het eigen bestaan constitueert, maar alle dingen denkt en draagt. ‘Homo sapiens’ komt fier en soeverein in de werkelijkheid te staan, alle dingen ontwerpend en aan zich onderwerpend, waar eerder God of de goden dat deden. God en de goden zijn echter, volgens Harari, voortbrengselen van de menselijke geest en religies zijn imaginaire werkelijkheidsconcepties van het collectief. God en goden zijn nodig om tot samenwerking en organisatie te komen in (grote) groepen van mensen die elkaar persoonlijk niet kennen. Dat vooral is het wat homo sapiens onderscheidt van en machtig maakt tussen zijn dierlijke soortgenoten.

De mens is dus niet langer Gods maaksel, maar omgekeerd is God ‘s mensen maaksel. Veel moderne theologie is in wezen antropologie, zoals Feuerbach het twee eeuwen later zou stellen, maar als zodanig wellicht toch relevant en interessant. Het humanisme lijkt de religie af te lossen, althans in de intellectuele bovenlagen van de naties. Maar dat is schijn. Harari spreekt, toch wel verrassend, over ‘humanistische religies’ in de moderne tijd. Hij onderscheidt daarbij het liberale, socialistische en evolutionaire humanisme. Van dat laatste is het nationaalsocialisme de meest uitgesproken (en de meest beruchte) vertegenwoordiger. Het zal hem niet door alle humanisten in dank worden afgenomen, maar volgens Harari behoren ze tot dezelfde religieus-humanistische familie en ze kennen niet minder dan de oudere religies hun godsdienstoorlogen! Zelfs oorlogen van een omvang en intensiteit waarbij de traditionele godsdienstoorlogen kinderspel lijken. De voornaamste actoren zijn hier uiteraard het Duitse nationaalsocialisme, het Amerikaanse liberalisme en het communisme van de Sovjet Unie. Na de val van de muur in 1989 lijkt het liberale humanisme wereldwijd te zegevieren en zelfs ‘het einde van de geschiedenis’ (Fukuyama) in te luiden; dat is te zeggen: het einde van de grote antithesen en de elkaar bestrijdende ideologieën, die het historisch gebeuren voortdrijven.

Maar een nieuwe vraag dringt zich op. Deze: van wat of wie is de mens eigenlijk een voortbrengsel? Want de mens van het moderne humanisme lijkt en blijkt geen eerste of laatste werkelijkheid. Hij neemt niet die centrale positie in die het humanisme hem toekende. Antihumanistische filosofieën in de 19-de en de 20-ste eeuw preludeerden daar al op. De mens is meer product dan zelf producent. Autonomie, vrije wil, onverwisselbare identiteit van het individu, maar ook mensenrechten en democratie zijn hooguit tijdelijk nuttige en effectieve menselijke verbeeldingen, maar blijken bij nader inzien uiteindelijk niet meer dan hersenschimmen.

De nieuwe religie die de theocentrische en de antropocentrische religies aflost is die van het data-isme. De mens is niet meer dan een doorgangspunt van met elkaar communicerende data-stromen, die het maatschappelijk gebeuren beheersen en sturen en die de speelruimte van de menselijke vrijheid aanzienlijk inperken, zo niet opheffen. De eigenwettelijkheid van de markt en de eisen en verplichtingen van de staat bepalen en beheersen het leven van de individuele mens en de sociale groepen in hoge mate, maar ook de algoritmen in het brein en de biochemische processen in het lichaam doen de vrije wil, de uniciteit van elk mens en diens gevoel van eigenheid en eigenwaarde vervliegen als rook uit de schoorsteen. Het zijn betekenisloze bijverschijnselen in het machtige spel van energie en materie, waaraan al het menselijke onderhevig is.

‘Kraft und Stoff’: de 19-de eeuw sprak er al van bij monde van Ludwig Büchner, maar in de 21-ste eeuw lijkt deze filosofie zich steeds meer te realiseren in de maatschappelijke en menselijke werkelijkheid. De individuele mens danst als een stofdeeltje mee in het grote spel van een uiterst intelligent, maar blind en zich van niets kwaads of goeds bewust natuurgebeuren. Het geldt eveneens voor het wereldgebeuren, al is dat in zijn onvoorspelbare grilligheid eerder absurd dan redelijk te noemen. Is de wereldgeschiedenis in haar ongerijmdheid niet ‘a tale told by an idiot’? (Shakespeare) Het wereldgebeuren gaat zijn eigen zinledige gang zonder dat er ook maar iemand is die het geheel overziet of doorziet. Geen goddelijk of menselijk brein dat het bewind voert en het overzicht bewaart. Het eigenwettelijk gebeuren schakelt het menselijk denken en doen in door die tegelijkertijd in hun zelfstandigheid en eigen initiatief uit te schakelen. Dat ons, dat mijn bestaan zin of doel heeft valt in deze samenhang niet goed in te zien. Het is een minuscuul element in een overmachtig gebeuren waarin het heel even oplicht om daarna voorgoed te verdwijnen zonder ook maar een spoor achter te laten.

Valt er hier nog tegenspel te bieden en is het individuele zelf nog te redden? In al zijn scherpzinnigheid en zijn brede kennis van zaken zit Harari in zijn betoog toch wel gevangen in de spraak- en denkmodus van de indicativus, van de aantonende wijs. Dat heeft hij overigens met het gros van zijn intellectuele tijdgenoten gemeen. Maar het menselijk bestaan staat ook onder een (zedelijke) imperatief en het kent ook zijn wensen, verlangens en zijn hoop: conjunctief en optatief. In een bezinning op de menselijkheid van de mens mogen deze dimensies niet verwaarloosd of genegeerd worden. De twee vragen van Kant, naast de eerste ‘Was kann ich wissen?’, zijn de niet minder gewichtige: ‘Was soll ich tun?’ en ‘Was darf ich hoffen?’

De imponerende en overtuigende betogen van Harari dagen ook uit tot het stellen en beproeven van deze vragen. Met denkers als o.a. Rosenstock, Buber, Levinas als gidsen is er effectief tegenspel te bieden. De sprakeloosheid van het mathematisch universum kan en mag geen laatste werkelijkheid zijn.

Rens Kopmels

In de Waagschaal, jaargang 48, nr. 11. 9 november 2019