De binnenkamer in de tijd van Jezus en in de onze
Een poging in stellingen
Hieronder bekijk ik de binnenkamer vanuit het perspectief van de secularisatie. De leidende gedachte is dat de binnenkamer onder druk staat van ‘de wereld’, en steeds een stuk wereld dreigt te worden. Ik formuleer stellingen met waarnemingen en gedachten, achtereenvolgens over Jezus’ spreken over de binnenkamer (I), de problemen van de binnenkamer in onze tijd en gevolgen daarvan (II), die beide ook begrepen kunnen worden als condities waaronder een binnenkamer toegankelijk blijft (III).
I. Bestektekening
1. De binnenkamer is voor Jezus de aangewezen plaats voor het gebed. Cruciaal is dat je daar niet gezien wordt door mensen. Je bent dus vrij voor hun vorsende, oordelende blikken. Je wordt enkel door God gezien. De binnenkamer is een veilige plek om de eigen beperkingen (zonde, schuld) en de eigen bestaansgrond (genade) onder ogen te zien.
2. Jezus leert bidden. Tot dat bidden hoort een voorgegeven tekst, een formuliergebed, verweven met Schrift en traditie. Tot het bidden hoort gehoorzaamheid, discipline; niet leiden maar allereerst volgen.
3. De verborgenheid van de eigen binnenkamer, waarin je alleen voor de Heilige treedt, ontoegankelijk voor anderen, correspondeert met het heilige der heiligen van de tempel. De eigen gebedsplek steunt op de tempel als collectief huis van gebed. Op een andere manier geldt ook het omgekeerde.
4. De binnenkamer staat in leefbaar verband met het lokale van de leefwereld, het collectieve van volk en cultuur en het transcendente van de godsdienst.
5. De binnenkant en de verborgenheid voor de ogen van de wereld zijn wezenlijk voor Jezus’ woorden (gelijkenissen!) en weg. Dat uit zich ook in zijn antwoord over de vraag naar het handenwassen. Waar de Farizeeën secularisatie vrezen bij het opgeven van rituele heiliging van het wereldse, ziet Jezus dat juist in publieke rituelen en liturgie, als een homeopathische verdunning van heiligheid.
6. De gang naar binnen en de afwending van de wereld zijn wezenlijk voor werkelijk engagement en handelen in de wereld. Binnenkamer en ‘Onze Vader’ vormen niet voor niets het midden van de Bergrede. De wereld wordt niet losgelaten en men dient ook telkens weer van harte tot de wereld in te gaan. Maar zonder de afwending en de gang naar binnen ga je uiteindelijk op in de wereld.
II. De binnenkamer uitgebroken
1. Als wij al de gang naar binnen maken, hangt daar onvermijdelijk een spiegel. Het is allereerst zelfreflectie en dreigt dat te blijven, aangezien geloof in God in onze cultuur niet meer gedeeld wordt en radicaal twijfelachtig is geworden.
2. Als nooit tevoren zijn wij gewend, niet alleen onszelf te zien, maar ook gezien te worden door mensen, door camera’s, op beeldschermen. Dat hebben we verregaand geïnternaliseerd en is constitutief geworden voor onze identiteit. We zijn nooit meer alleen.
3. Als wij al de gang naar binnen maken, is dat onontkoombaar naar een vertrek met een venster op de hele wereld, met een beeldscherm, met nieuws. De binnenkamer raakt bij voortduring vol van het wereldgebeuren uit heden en verleden (en toekomst) en houdt derhalve op binnenkamer te zijn.
4. De binnenkamer staat niet meer in verband met een breed gedeelde collectiviteit (tempelcultus, cultuur, traditie, volk). We staat er alleen voor. Sommigen vinden steun in particuliere deelverbanden, communities die de eigen identiteit weerspiegelen. De particulariteit is tegelijk hun zwakte en hun kracht.
5. Liberalisme, privatisering en individualisering suggereren een grote, vrije ruimte voor een eigen privévertrek als de binnenkamer. In werkelijkheid lijdt de binnenkamer onder verarming en beperking van gedeelde publieke ruimte en de uitbreiding van de markt. Een teken hiervan is de druk op privacy. Een ander teken is de dominantie van economische rollen als consument en cliënt, ten koste van burgerschap.
6. Onderdelen van de vaste inventaris van de binnenkamer – schuld, kwetsbaarheid, afhankelijkheid, deemoed, zelfverloochening – raakten versleten of werden overgebracht naar de spreekkamer van de therapeut. De binnenkamer raakte in onbruik.
7. De gang naar binnen is vaak een vlucht uit de wereld, in vermaak, meditatie, fitness, kunst, in ‘in het moment-zijn’, zichzelf vergeten of juist een eigen zelfverbeteringsproject. Dit alles laat de wereld ongemoeid en draagt aan haar instandhouding bij.
8. Het ontbreken van een binnenkamer, een existentiële thuisbasis (‘Onze Vader’, zijn kind zijn) in een wijde wereld maakt onzeker en vatbaar voor identiteitspolitiek die nieuwe scheiding tussen binnen en buiten, inclusiviteit en uitsluiting forceert. [Omgekeerd kunnen vanuit de binnenkamer identiteitspolitieke vragen in alle rust en nuchterheid overwogen worden.]
III. Renovatie
1. Wezenlijk blijft de beweging naar binnen, de afwending van de wereld, het in de verborgenheid zoeken van het aangezicht van de Vader, en door zijn ogen gezien te worden. Afwending van de wereld houdt ook in het onderkennen van hierboven geschetste secularisering en te proberen daaraan voorbij te komen.
2. De wereldwijde crises (klimaat, armoede, migratie e.d.) zijn ook voor de binnenkamer van de westerling een groot probleem, gezien de betrokkenheid daarin en mede-verantwoordelijkheid en roeping daarvoor als consument, burger en gelovige. Die wereld gaat onvermijdelijk mee naar binnen, maar kan en moet op zeker moment ook bewust neergelegd worden.
3. In de binnenkamer nemen we telkens opnieuw onze toevlucht tot wezenlijk wereldvreemde taal en praktijken van de traditie (knielen, bekruisen, getijden, psalmen, formuliergebeden, iconen). De gebleken vatbaarheid voor misbruik, ontluistering en secularisering vraagt voortdurende waakzaamheid om het wereldvreemde te bewaren. Een disciplina arcana zoals Bonhoeffer voorstelde is daarom onvermijdelijk.
Tot slot
Het is gemakkelijker te theoretiseren en stellingen te formuleren over de binnenkamer, dan deze daadwerkelijk binnen te gaan.
Coen Constandse
(In de Waagschaal, jaargang 49, nr. 7. 4 juli 2020)