De binnenkamer als frontlinie

logoIdW

In de woonkamer konden we de afgelopen maanden meeleven met de frontberichten van zorgmedewerkers en hulpverleners, en daarna met het frontnieuws van de wereldwijde protesten tegen racisme. In de ‘binnenkamer’ van het gebed kom je zelf ook in de frontlinie te staan.

Meeleven op fysieke afstand
Door de lockdown vielen veel fysieke afspraken en spontane ontmoetingen weg. Daar kwamen belafspraken en videomeetings voor in de plaats, naast intensiever mailverkeer. Zo werd het contact van mens tot mens en met de buitenwereld voortgezet, maar ook beperkt. In het meeleven met elkaar ben ik me gewoonlijk vooral bewust van de luisterende en sprekende activiteit daarin, maar door de fysieke afstand weet je ineens wat je mist als de non-verbale communicatie en het elkaar zien-in-context ontbreken in de onderlinge ontmoeting. Het is alsof het onderlinge meeleven dan op een andere manier ‘getraind’ moet worden.

De weg van het gebed
Dat geldt ook voor het leven met God, dat immers verweven is met de mensen die je ontmoet en de wereld waarin je leeft. Wat als die interactie minder dan ooit ‘op je weg komt’, omdat de mensen thuisblijven en de wereld stilligt? Dan wordt ‘de weg van het gebed’ des te belangrijker. Bij wijze van training ben ik Miskottes boekje met die titel gaan herlezen. Het hielp om binnenkamer en buitenwereld op elkaar te betrekken in tijden van fysieke afstand.

Miskotte neemt je mee op een weg van danken en vragen, van roepen en zuchten, van protest en verzet. Het gaat hem erom te begrijpen wat het gebed ís, in de veronderstelling dat dit zal bijdragen aan de praktijk ervan (5). Miskotte heeft een individuele en tegelijk gemeenschappelijke gebedspraktijk voor ogen, waarin de beperkingen in jezelf en de grenzen van de geloofsgemeenschap door Gods Geest doorbroken worden. Het gebed is een ‘daad van vrijheid’ (zie o.a. 13;47;112;118), waardoor in het meeleven met de naaste een ‘verwijding van het hart’ (49;118) ontstaat, en je namens een angstige wereld ‘Abba, Vader’ gaat roepen (107-111).

Lijden aan biddeloosheid
Miskotte begint zijn eerste ‘Verkenning’ met de biddende gemeenschap. Het gebed is het antwoord van de gemeente op het Woord van God (7). Dat komt niet uit de gemeenschap zelf op, maar wordt door de heilige Geest gewekt. De ‘wereld’ bidt niet (8) en dat maakt mensen fundamenteel eenzaam. Biddeloosheid wordt in de gemeente net zo goed gekend, maar met dit verschil, dat hier geléden wordt aan de onmacht om te bidden. Dat is een teken van leven en daarom confronteert Miskotte de gemeente met deze ‘nood-van-de-ziel’, waarin je de vrijheid van het gebed opnieuw ontdekt als een wonder van de Geest, die je in de vrijheid stelt (13).

Vragen en doen wat er nog niet is
Verlegenheid met het gebed, met name met het vraaggebed en de voorbede, kan samenhangen met een theologische determinisme, dat vaak samen opgaat met het moderne levensgevoel dat de natuur ‘haar eigen weg gaat’. In een aantal korte stellingen maakt Miskotte duidelijk dat ‘de samenhang der dingen slechts het materiaal voor Gods bewarend beleid en voortstuwende regering’ is en dat wij daar midden in staan. Hij stelt vervolgens dat ‘wij actief-meebegrepen zijn in de samenhang der dingen’ en ‘onze daden hebben te stellen, niet het minst juist de dáád van het gebed, waardoor wij mee opgenomen zijn in het bewarend beleid en zelf deelnemen aan de voortstuwende regering Gods’ (17-18).

Het gebed is als innerlijke daad van vrijheid ook ‘de geboortestond van de concrete, helpende daad’. Een andere reden van innerlijke moeite met onze (voor)beden kan zijn dat we dit vergeten: ‘In het gebed voor iemand intreden betekent onmiddellijk beginnen metterdaad, waar de gelegenheid zich biedt, voor hem zich in te zetten. We zullen niet zo snel kunnen zeggen, dat dit ‘niet op onze weg ligt’ want we zijn juist door het gebed reeds begonnen op die weg te gaan’ (50).

Een derde verlegenheid met bidden kan zijn wát je God dan kunt vragen. Kort gezegd is dat: de komst van het koninkrijk van God, waarin álle dingen rechtgezet en voleindigd zullen worden. Het ‘zoeken’ van het koninkrijk ‘is alleen waarachtig wanneer het leven concreet daarmee in verband wordt gebracht door concrete gebeden; en omgekeerd: deze concrete gebeden missen het echte gehalte, wanneer ze voor het besef van de mens niet samenhangen met het zoeken van het Rijk’ (42-43).

Het zoeken van het koninkrijk, in wat wij vragen en doen, maakt ons gebed oprecht, concreet, en toekomstgericht. Al doende bidden we om ‘wat er nog niet is’; ‘zo is het rechte gebed een daad der vrijheid die in een open wereld leidt, een ruimte waarin wat nieuws ontstaat, waarin de mens beseft: uit mij zal iets nieuws voortkomen. De deemoed van het vraaggebed sluit de hoge moed in, de lafheid af te stropen!’ (47-48); ‘Bidden […] wordt gedreven door een hartstocht, de dingen ánders te zien, ánders te hebben, ánders te doen […]’ (118).

Bidden in bezet gebied
Ten opzichte van de huidige stand van zaken is het gebed om Gods koninkrijk vaak een ‘daad van verzet’, want we leven in ‘een bezeten wereld’. In de laatste hoofstukken, met deze titels neemt Miskotte ons mee naar de frontlinie. Ondertussen kan de binnenkamer even ‘bezet’ raken als de buitenwereld, door de desoriënterende stemmen van de macht, verduisterende debatten en constante nieuwsstromen. Die dreigen vandaag, in Miskottes woorden: ‘het perspectief waarvan elk hart heimelijk leeft, uit te wissen; zij saboteren de voortgang van het Rijk’. Maar: ‘wat God bezit, kan nooit bezeten zijn’ (113); wij weten dat ‘aan al deze machten en hun invloed grenzen gesteld zijn’ (114). Vooralsnog ‘blijft in alle bidden een element van strijden; waakzaam en weerbaar staat zij aan het front in het krachtveld van de geduchte demonen’ (118). In die strijd staan we er niet alleen voor, maar als gemeente, die zich met de hele schepping verbonden weet: ‘Zo staat de gemeente in haar gebed […] eenzaam op haar post, toch met heel de zuchtende creatuur verbonden. Het voorste legioen’ (120).

Gerben van Manen

(In de Waagschaal, jaargang 49, nr. 7. 4 juli 2020)