De Bijbel lezen: gelovig of juist niet?

logoIdW

Deurloo en Huijgen doen het tóch anders

‘We lezen hier de Bijbel gewoon als Homerus’, zei Karel Deurloo toen ik hem als geïnteresseerde natuurkundestudent (UvA) in 1995 vroeg of het een bezwaar was dat ik als onkerkelijke en ongelovige zijn colleges zou volgen. Geen probleem, zei hij, eerder een voordeel!

Over de exegetische aanpak van Karel Deurloo, bij wie ik uiteindelijk afstudeerde, heeft Joep Dubbink nu het boekje De tekst mag het zeggen geschreven dat precies die onbevangen blik van Deurloo laat zien en diens grote vertrouwen in de kracht van de teksten van het Oude en Nieuwe Testament. Joep Dubbink, Deurloos opvolger als hoogleraar op de Monshouwer-leerstoel voor Bijbelse Theologie aan de VU, heeft geprobeerd om de veelzijdigheid van Karel Deurloo te vangen in dit overzichtsboekje dat verschillende aspecten van Deurloos werk goed weergeeft.[1] Zijn visie op Genesis, op de verhouding van Oude en Nieuwe Testament, zijn idee over bijbelvertalen (en kritiek op de NBV) en daarmee zijn (literair-theologische) benadering van de Bijbel, het komt allemaal aan de orde. Dubbink wijst op Deurloos vierdelige Kleine Bijbelse Theologie – nog altijd veel te weinig gewaardeerd – waarin Deurloo in kort bestek aangeeft hoe de twee kernthema’s ‘exodus en exil’ heel de Bijbelse boodschap samenvatten: je bent bevrijd (exodus) en ondanks het feit dat je die bevrijding niet kunt waarmaken (ballingschap) ontfermt JHWH zich (terugkeer uit de ballingschap). Dat laatste verbindt Deurloo met de theologische notie van de verzoening. Het boek van Dubbink loopt uit op Deurloos visie op het vak ‘Bijbelse Theologie’, opnieuw een hot topic dezer dagen. Dubbink laat zien hoe Deurloo uitnodigt om te beginnen bij de Naam, om vandaaruit zicht te krijgen op enkele rode draden temidden van de veelkleurigheid van de Bijbel.

Lezen en laten lezen

Het aardige is nu, dat er tezelfdertijd in een heel andere hoek van het theologische spectrum een reeds veelbesproken boek verschenen is van Arnold Huijgen, hoogleraar systematische theologie aan de Theologische Universiteit in Apeldoorn: Lezen en laten lezen. Niet alleen is het verheugend dat in een tijd waarin in elk geval de PKN gekenmerkt wordt door een tragische Bibelvergessenheit juist uit deze hoek iemand het helemaal wil wagen met die Bijbel – het is ook verrassend dat er zoveel raakvlakken tussen Deurloo en Huijgen zijn. In zijn anti-fundamentalistische benadering van de Bijbel, neemt Huijgen onverkort de notie van de drie gestalten van het Woord van Barth over: de Bijbel ís niet Gods woord maar kan dat als eerste getuige worden, net als de preek, voorzover ze verkondiging van Christus is. Ook van Miskotte heeft Huijgen duidelijk veel meegekregen. Hij noemt Miskotte alleen in zijn paragraaf over het Oude Testament, wat jammer is, want de problematiek die Huijgen met zijn boek aansnijdt is door Miskotte uitgebreid theologisch doordacht in zijn hermeneutische werk Om het levende Woord.

De centrale vraag van Huijgen is hoe men de Bijbel kan en moet lezen. Is dat nog mogelijk in deze tijd, zonder te vervallen in fundamentalisme of juist in een vrijzinnig ‘anything goes’? Voor het gelovig omgaan met de Bijbel schuilt volgens Huijgen vooral een groot gevaar in het sinds Descartes heersende rationalisme: zowel de historisch-kritische benadering als de fundamentalistische benadering lijken gevangen in een rationeel paradigma: ‘het moet allemaal historisch kloppen’. Huijgen pleit voor een meer bezielde, op ervaring gerichte leeswijze. Vanzelfsprekend heeft Huijgen hier een ander publiek op het oog dan Deurloo of Dubbink. Huijgen lijkt vooral de bijl aan de wortel van de fundamentalistische bijbellezing te willen leggen. Zoals liefde meer is dan wat chemische stofjes, zo is bijbelse waarheid iets anders dan rationele of historisch-wetenschappelijke feitelijkheid. Huijgen besteedt veel tijd aan het bestrijden van dit reductionistische rationalisme, en dat is begrijpelijk, omdat het ook in fundamentalistische kringen feitelijk het gesprek bepaalt. Toch is hij wel erg negatief over het rationalisme. Heeft datzelfde rationele denken ook niet juist veel aan het licht gebracht? Je zou zelfs kunnen zeggen dat de historische kritiek ook een bepaalde positieve rol heeft het gespeeld in de zoektocht naar wat de bijbelse teksten nu wel en niet zijn: geen onverkort historisch verslag, veeleer theologische getuigenissen.

De tekst mag het zeggen?

De titel ‘Lezen en laten lezen’ is een vondst, omdat ze precies aangeeft hoe Huijgen het proces van bijbellezen ziet. Die visie is sympathiek en snijdt theologisch hout: wij mensen lezen de teksten van de Bijbel, maar uiteindelijk zijn wij niet zelf het subject, maar neemt het Subject van die teksten het over. We lezen, maar uiteindelijk wórden we ‘gelezen’, door degene die in de teksten ter sprake wordt gebracht. Dat is voor Huijgen, en daarin volgt hij Barth, uiteindelijk Christus zelf.

Huijgen is dus vooral uit op het benadrukken van een subjectwisseling: niet de lezer neemt de bijbelse teksten ter hand, maar hij wordt in het leesproces bij de hand genomen. Een ervaring, lijkt mij, die niet beperkt blijft tot het lezen van de Bijbel. Elke lezer van goede literatuur zal deze ervaring herkennen. Het is daarom des te opvallender dat Huijgen er een boek van 230 pagina’s voor nodig heeft om uit te leggen hoe de mens dan tot die ‘gelovige omgang’ met het heilige boek dient te komen. Huijgen neemt Luther ten voorbeeld en zijn drie ‘regels’ van bijbellezen: meditatio, oratio en tentatio. In meditatie, in gebed en in aanvechting leren we de Bijbel te lezen op een manier die het ‘gelezen worden’ mogelijk maakt. Dat is verrassend: want het was toch het Subject dat het overnam? Of is daarvoor toch eerst een bepaalde mentale mindset voor nodig? De bijbelse teksten zelf doen anders vermoeden: Mozes, de profeten en de leerlingen van Jezus worden niet geroepen nadat zij zich door gebed hebben ‘leeggemaakt’, maar gewoon zomaar, uit het leven, tijdens hun dagelijks werk. Blijkbaar kan dat ook.

Het is maar de vraag of Huijgens nadruk op Luthers ‘methode’ recht doet aan de vragen van vandaag. Met de revolutionaire wending dat mensen zelf de heilige teksten gingen lezen, pionierde Luther op onontgonnen terrein. Maar ik vraag mij af of er in deze tijd niet veel meer behoefte is aan uitleg, duiding, expertise. Luther moest het boek losweken uit een gemeenschap die er zo haar eigen dogmatiek mee had gebouwd. Wij moeten vandaag de dag misschien wel veeleer herontdekken dat de Bijbel een gemeenschapsboek is, dat het gelezen wordt in het geheel van de schriften (de canon), in het geheel van de liturgie, behorend in een (joodse en vandaaruit ook christelijke) gemeente. In de inleiding wijst Huijgen wel op het gevaar van de individualisering van het bijbellezen, en zegt dat hij in die valkuil niet wil trappen, maar de gemeenschappelijke en gemeenschapsstichtende lezing van de Bijbel komt er in zijn boek toch wat bekaaid vanaf. Ook hier was Miskotte een interessante gesprekspartner geweest.

Waar Deurloo al zijn kaarten zette op de kracht van de teksten, en iedereen die maar wilde meelezen er met de haren bijsleepte – tot aan een Jona-opera door het Willem Breukercollectief aan toe, waarvan de muzikanten allemaal Jona uitgelegd kregen door Deurloo zelf – daar lijkt Huijgen de teksten toch niet zomaar aan de wereld toe te durven vertrouwen. Vertrouwt Huijgen wel écht genoeg op de theologisch zeer terechte subjectwissel die hij propageert?

Context beslissend?

Dubbinks De tekst mag het zeggen eindigt met de cruciale vraag wat Deurloos benadering belooft voor de toekomst: heeft ze ons ook vandaag wat te zeggen, en wat zijn de uitdagingen of onmogelijkheden? Daar laat Dubbink het helaas een beetje afweten. De actuele thema’s liggen, ook vanuit Dubbinks beschrijving van Deurloos werk, voor het oprapen: zo is de ontdekking dat ‘schepping’ in bijbelse zin niet gelijkstaat aan ‘de natuur’ een belangrijk inzicht voor de hedendaagse discussie over ‘groene theologie’. Het inzicht dat de Bijbel geen religieus boek is maar eerder een kritisch boek over onze goden, zou zomaar het hele interreligieuze gesprek kunnen veranderen – en een vruchtbaarder dialoog met atheïsten kunnen initiëren. Al dit soort actuele thema’s laat Dubbink helaas liggen.

Wat noemt Dubbink wel? Dat we vandaag de dag meer aandacht moeten besteden aan onze context als lezers. Witte, westerse mannen lezen anders dan zwarte, Aziatische vrouwen. Zeker waar, en het is goed om die context niet te verdoezelen of te verabsoluteren maar onder woorden te brengen. Toch maakt Dubbink hier m.i. dezelfde theologische denkfout als Huijgen: de menselijke context lijkt toch weer doorslaggevender te zijn dan het vermogen van de teksten om door die context heen te breken. Maar als we werkelijk menen dat deze teksten van de Bijbel ‘verkondiging van goed nieuws’ zijn en voor de protestanten in elk geval bron en norm van de prediking, dan mogen we misschien ook wel wat meer vertrouwen hebben in de eigen kracht van de teksten. Zoals Deurloo het zei: kom binnen en lees! Gelovig of niet, biddend of vloekend, stil mediterend of bezet door alle mogelijke wereldgeesten: tolle, lege!

Mirjam Elbers

Joep Dubbink, De tekst mag het zeggen: Bijbellezen volgens Karel Deurloo, Utrecht, 2020.

Arnold Huijgen, Lezen en laten lezen: gelovig omgaan met de Bijbel, Utrecht, 2019.

[1] Als uitgever weet ik zelf hoe lastig het is om een foutloos boek te produceren, dus ik zal niet snel klagen over type- en zetfouten, maar in dit boekje staan zo ongelooflijk veel fouten (verkeerde voorzetsels, letters weggevallen, etc.) dat het er alle schijn van heeft dat dit boekje noch door de auteur noch door de uitgever is proefgelezen. Ook missen er in de bibliografie boeken en artikelen die wel uitgebreid geciteerd worden.

In de Waagschaal, jaargang 50, nr. 5. 1 mei 2021