De apocalyptische stad van Jacques Ellul

De colleges van professor Egbert Schuurman over de Franse filosoof Jacques Ellul (1912 – 1994), begin jaren 70 aan de TU/e, waren spannend. De filosofie van Ellul was fascinerend en provocerend. Zijn boodschap, zoals verwoord in La technique ou l’enjeu du siècle (1954), was ook bedreigend. Techniek is een autonoom systeem, dat zichzelf voortdurend versterkt. Techniek roept techniek op, we worden steeds afhankelijker. Toch heeft de mens een religieus vertrouwen in techniek. Als student stedenbouw plaatste ik mij bovendien in een beroerde traditie. Ellul schreef over de betekenis van de stad in Sans feu ni lieu (1975), vertaald als: The Meaning of the City (1970) en De grote stad (2020). Hij gaf de verdorvenheid van dit fenomeen aan door te wijzen op de eerste stedenstichters: moordenaars en veroveraars als Kain en Nimrod. De stad was rebellie tegen God. Schuurman stelde mij gerust, ik hoefde het écht niet in alles met Ellul eens te zijn. Als vertegenwoordiger van de Wijsbegeerte der Wetsidee had óók hij vraagtekens.

Voor In de Waagschaal was Ellul geen vreemde. Redactielid Arie Spijkerboer bestudeerde zijn werk intensief en publiceerde over zijn ethiek (Interpellatie in naam van de vrijheid, NTT, 1986). Piet Hijmans, medewerker van dit tijdschrift, schreef een inleidende monografie (1986). In een daarin opgenomen interview vertelt Ellul schatplichtig te zijn aan Karl Barth. Van hem leerde hij de Schrift te lezen door ‘de volledige betekenis van de Bijbeltekst in de focus te houden’. De geboden van God moesten niet als imperatieven, maar als beloften worden gezien: ‘U zal gegeven worden op die wijze te leven’ – de aankondiging van de toekomende tijd van de genade. Maar uit het artikel van Spijkerboer blijkt dat Ellul veel vragen had bij Barths ethiek.

 Veelzijdigheid

In twee nummers van het tijdschrift Bulletin of Science, Technology and Society (2012) verschenen artikelen over Ellul. We zien de rijkdom van zijn werk met bijdragen over klimaat-denken, medische wereld, film, digitalisering, massamedia en propaganda, kunst en architectuur. Ook over zijn iconoclasme: niets wat de mens maakt is heilig, het is tijdelijk en zal voorbij gaan. Een oproep tot relativisme of nihilisme? Nee, zo wordt gesteld, wél om ons te verzetten tegen de ‘heilige orde’ van onze cultuur, die te zien als substitutie van Gods orde. Dat leidt tot vervreemding. Het is een oproep tot vrijheid. Ellul beschouwde zichzelf als christen-anarchist.

Priester en filosoof Iwan Illich sprak Ellul toe op een eresymposium voor hem (Bordeaux, 1993). Sommigen zien Ellul als techniekfilosoof, anderen als bijbels commentator, aldus Illich. Maar het unieke is dat hij beide combineert. ‘De techniekfilosoof, die waarneembare verschijnselen bestudeert, wordt door hem herinnerd aan de mogelijkheid dat zijn onderwerp te aangrijpend kan zijn om alleen door de rede te worden begrepen. De gelovige brengt hij ertoe, zijn Bijbelse geloof en eschatologische hoop te verdiepen in het licht van twee verontrustende waarheden, beide van extreem historische vreemdheid. Ten eerste de onmogelijkheid om de moderne techniek en haar boosaardige consequenties te vergelijken met de materiële cultuur van welke andere samenleving dan ook. Ten tweede de noodzakelijkheid om in te zien, dat deze historische uitspatting het resultaat is van ondermijning van het evangelie – de transformatie ervan in een ideologie die het christendom wordt genoemd.’ Zelf pleitte Illich voor convivialiteit – samenleven in vrijheid, bijvoorbeeld door te kiezen voor een beperking van de techniek. Maar is die vrijwilligheid, als we Ellul mogen geloven, geen illusie?

 Ellul over de stad

Zijn boek over de stad is een opvallend deel van zijn oeuvre. De 20ste eeuw was de eeuw van de verstedelijking, gevolg van de industrieel-technische ontwikkeling. Maar over de moderne stad als leefomgeving kon Ellul niet juichen. Integendeel. Wat kon de stedenbouw, als verlengstuk van wetenschap en techniek, daaraan veranderen? De stad werd gezien als een machine en product van industriële productiewijzen. Er was groot vertrouwen in de rationaliteit van de stedenbouw, zó zelfs dat men dacht een nieuwe mens en nieuwe wereld te kunnen creëren. De moderne stedenbouw droeg zeker bij aan verbetering van de leefomstandigheden, woningbouw en hygiëne bijvoorbeeld, maar bijdragen aan de spirituele dimensie van de stad, zoals men pretendeerde, dát ging Ellul te ver. Vaak leidden alle mooie idealen van geluk en gemeenschap zelfs tot het tegendeel.

Eigenlijk kon de stedenbouw de stad helemaal niet begrijpen, meende Ellul, daarvoor was de bijbel nodig. ‘Die leert ons wie we zijn in de stad, wat de stad voor ons betekent’. Die Bijbelse interpretatie zou dan ook de kern van een wetenschap van de stad moeten zijn. Een objectieve en zuiver technische wetenschap van de stad was onmogelijk, het moest een wetenschap zijn die betrokken was in de worsteling om de waarheid. Openbaring en rede moesten samengaan. En uiteindelijk zou God alles recht zetten en zou het Hemelse Jeruzalem aan ons worden geopenbaard.

Ellul kreeg kritiek. Hij zou ‘anti-stedelijke sentimenten van Bijbelse auteurs’ laten weerklinken. Maar was Ellul zo negatief over de stad? Zeker was hij niet zo positief als Harvey Cox, tegen wie hij stelling nam, omdat hij de seculiere stad zoals deze was aanvaardde. Graham Ward zet in Cities of God (2000) beide tegenover elkaar als de liberaal en de conservatief. Tim Gorringe wijst in A Theology of the Built Environment (2002) op de dialectiek van Ellul. Hoe kritisch dan ook, hij beschouwde dit fenomeen tóch als de grootste prestatie van de mens, centrum van allerlei culturele ontwikkelingen. Bijzonder was de stad Jeruzalem, deze had een dubbelkarakter: ‘bloedig en afgodisch, en toch overdekt door Gods onfeilbare liefde en gekozen voor Zijn speciale doeleinden.’ God was aanwezig in deze stad, een teken naar alle andere steden van de wereld, dat  God hun spirituele realiteit zal overwinnen: ‘ze krijgen een wonderbaarlijke bestemming in Jezus Christus’, een eschatologische voleinding die zal worden  gerealiseerd in het Nieuwe Jeruzalem, de hemelse stad van de Openbaring van Johannes.

 A.E. Loen

Ellul publiceerde in de tijd, dat de discussie ‘geloof – natuurwetenschap’ speelde. Ingenieur en wijsgerig theoloog A.E. Loen had daarin een belangrijke inbreng en we zien verwantschap met Ellul. Wetenschap had een eschatologisch karakter, was vooruitgrijpen op de waarheid. Maar de waarheid kwam uiteindelijk naar ons toe als tegemoetkomende objectiviteit. Loen waarschuwde, dat elke wetenschap zich aan zijn vooronderstellingen moest houden, deze niet mocht overschrijden, dat leidde tot onwetenschappelijkheid. En dat gebeurde in de moderne stedenbouw, die dacht die tegemoetkomende objectiviteit, die andere werkelijkheid, door een technisch-wetenschappelijke methodiek, in handen te hebben. Het vakgebied overschreed haar grenzen, want het meende de spirituele dimensie te kunnen raken. Om daarmee geschiedenis te schrijven? Voor Loen was geschiedenis het gebeuren van Schepping tot Voleinding. Voor Ellul begon het met de mens die het Paradijs afwijst en eindigt het met de openbaring van het Hemelse Jeruzalem. Daartussen was er die geschiedenis van de mens, via Kain, Nimrod, steden als Babylon en Ninevé – een gebeuren bepaald door rebellie tegen God.

Profetisch of apocalyptisch?

Theoloog en stadswetenschapper Noah Toly vraagt zich in The Meaning of the Global City (2012) af: is bij Ellul sprake van profetische of apocalyptische stedenbouw? Ellul waarschuwde voor de pretenties én gevaren van de rationeel-wetenschappelijke stedenbouw, voor de gevolgen van technische methoden en toepassingen van het modernisme. De worsteling met de echte waarheid, de kennis van de Bijbelse openbaring, mocht niet ontbreken. Op basis hiervan wordt Elluls benadering als apocalyptisch getypeerd. Echter, een bundel studies over Modernism, Christianity and Apocalyps (Tonning et al, 2015), met daarin ook aandacht voor Ellul, heeft als uitgangspunt, dat de modernistische impuls tot hervorming, de experimentele belofte ‘alles nieuw te maken’, óók getuigt van apocalyptiek. In een recente podcastserie over moderne profeten wordt Ellul afgeschilderd als profeet, ´de man die alles had voorzien’, ook de bedreigingen van de techniek, die wij vandaag de dag ervaren. De gedachte komt op aan een stelling van Schuurman: ‘De humanistische futurologie toont de tekenen, waarvan in de christelijke eschatologie sprake is’. Profetische en apocalyptische stedenbouw grijpen ineen.

‘Warchitecture’

De huidige beelden van door geweld van mens en natuur verwoeste steden in Oekraïne, Turkije en Syrië doen het geteisterde beeld dat Ellul van de moderne stad oproept verbleken. Sommige theologen zeggen: er gebeurt tenminste wat. Maar stedenbouwkundigen worstelen met deze werkelijkheid. Hoe moeten die steden worden herbouwd? Binnen de discipline speelt een discussie onder de naam Warchitecture. Eén van de grondleggers ervan is architect Lebbeus Woods, die plannen maakte voor de in de jaren negentig door vernietiging getroffen stad Sarajevo. Woods onderscheidt drie principes: (1) herbouw zoals het was, (2) veeg alles schoon en herbouw op een andere manier, of (3) herbouw zichtbaar vanuit de resten van de verwoeste stad, laat de wonden zichtbaar. Principe 1 en 2 proberen het trauma van de vernietigde stad te doen vergeten en ons terug te leiden naar het ‘normaal’ van de moderne stad. Dat ‘normaal’, stelt Woods, was echter het gevolg van de logica van een langdurig proces van industriële, wetenschappelijk-technische en economische ontwikkeling. De moderne stedenbouw speelde daarop in en sprak op grond daarvan profetisch over een nieuwe mens die geboren zou worden. Principe 3 veronderstelt, dat dat ‘normaal’ er niet meer is, er niet meer zal zijn. De stad als ruïne, gevolg van een abrupte, catastrofale verandering, vraagt om een radicale reconstructie, blijft herkenbaar in het beeld van de stad: apocalyptische stedenbouw, waarvoor de ondertitel van Elluls boek Apocalypse (1975) van toepassing lijkt: Architecture in Movement.

Kees Doevendans

In de Waagschaal, jaargang 52, nr.6, 27 mei 2023