De apocalyptische Paulus: gaat de wereld ten onder?

In dit artikel wil ik stilstaan bij twee belangrijke eschatologische teksten van Paulus uit de eerste Korinthebrief. De kernvragen zijn daarbij of deze teksten gaan over het einde van de tijd en de wereld (1) en, mocht dat niet zo zijn, hoe ze dan begrepen kunnen worden (2). De betreffende teksten zijn: 1 Kor. 1,28 en 1 Kor. 7, 31. In deze teksten spreekt Paulus over tenietdoen en ten onder gaan (volgens NBV21). Ik volg in grote lijnen de exegese uit het boek: Het uitschot en de geest. Paulus onder filosofen, van Gert-Jan van der Heiden (Vantilt, 2018), hoofdstuk 4.

1 Kor. 1: 28: wat niets is, heeft God uitgekozen om wat wél iets is teniet te doen (NBV21)

Deze tekst roept drie vragen op. Wat wordt er bedoeld met: tenietdoen? Gaat het erom dat de (huidige orde van) de wereld simpelweg vernietigd wordt? Zo niet, wat dan wel? (1) Wat bedoelt Paulus met ‘wat niets is’, en met ‘wat wél iets is’? (2) Valt er meer te zeggen over het werk van God in combinatie met het teniet doen? (3) Tot slot sta ik stil bij de term: in de ogen van de wereld. (vers 27)(4)

De filosoof Agamben wijst erop dat het gebruikte woord katargese niet vernietigen of tenietdoen betekent. Katargeo is namelijk niet de tegenstelling van poieo (maken), maar van energeo (in werking zijn, aan het werk zijn). Was het wel de antoniem van poieo, dan zou het tenietdoen betekenen, maar dat is dus niet het geval. De antoniem van in werking zijn, actief zijn, is ‘buiten werking stellen, deactiveren’. Dit is mijns inziens juist. Het gaat om het opschorten en het buiten werking stellen van de gegeven orde. Van der Heiden gebruikt daarbij het voorbeeld van een machine. Stel je deze buiten werking, dan wil dat niet zeggen dat je de machine vernietigt, maar dat je hem wilt laten repareren omdat hij niet naar behoren functioneert.

Wat niets is, is de vertaling van: Ta me onta (dat wat niet bestaat en wat niet(s) is). God is in 1 Kor 1: 27 en 28 niet degene die de zijnden bevestigt in hun zijn, maar degene die de niet-zijnden verkiest. De niet-zijnden zijn de reden waarom God het noodzakelijk acht de werking van de orde van de wereld op te schorten en te deactiveren.

Het onderscheid tussen me on en ouk on is daarbij belangrijk. Ouk on is dat wat waarlijk niet bestaat. Me on is het niet-waarlijk-zijnde, dat niettemin wel op een of andere wijze bestaat. Me on is een zijnswijze die niet in de voorgeschreven zijnsorde past. Het heeft mogelijkheden, maar kan die mogelijkheden niet ontwikkelen en verwerkelijken. De niet-zijnden zijn dus te begrijpen als datgene wat en degenen die geen eigen plaats toebedeeld hebben gekregen. Zij leggen daarmee de crisis van de gegeven werkelijkheid bloot. De gegeven orde wordt buiten werking gesteld met het oog op de niet-zijnden. De niet-zijnden worden verkoren, zij roepen om een andere orde van zijn. Door de huidige wijze van zijn te deactiveren ontstaat er ruimte voor een andere werkelijkheid.

De uitdrukking: ta me onta komt volgens de nieuwtestamenticus Van Kooten (Van der Heiden, p. 94) verder slechts nog voor in Rom. 4, 17, waar het gaat over ‘levend maken en in het leven roepen wat niet is’. Deze mogelijkheid, die ontstaat door de deactivering, is de mogelijkheid van de Geest, die het niet-zijnde tot bestaan roept.

De NBV21 vertaalt tou kosmos met ‘in de ogen van de wereld’. Dat past goed in de context van de eerste hoofdstukken van 1 Korinthe. God verkiest in Christus wat dwaas, zwak, onbeduidend en veracht is in de wereld en in de ogen van de wereld. De geest van de wereld staat tegenover de Geest van God.

Ik concludeer dat 1 Kor. 1, 28 niet gaat over de vernietiging van de wereld aan het einde van de tijd. In de tijd kan het gebeuren dat de bestaande orde wordt gedeactiveerd, omdat de niet-zijnden zijn verkoren door de God van de Gekruisigde, en tot zijn worden geroepen. Een verband met het jubeljaar, waarin slaven hun vrijheid weer terugkregen, en het hedendaagse spreken over een reset vanwege de toenemende ongelijkheid maar ook vanwege de bedreigde schepping, is dan snel gelegd.

1 Kor. 7: 31 Want de wereld die wij kennen gaat ten onder.

Ook deze tekst roept een aantal vragen op. Ik noem er drie: Is ‘ten onder gaan’ de meest gangbare vertaling van parago? (1) Wat bedoelt Paulus met schema (door de NBV21 vertaald met: de wereld die wij kennen). (2) Hoe zijn de ‘als(of) niet’- formules in 1 Kor. 7, 30 en 31 te begrijpen?

Volgens Bauer (Wörterbuch) is de eigenlijke betekenis van parago voorbijgaan; vergaan is de overdrachtelijke betekenis. De HSV en de Naardense Bijbelvertaling kiezen dan ook voor voorbijgaan: ‘de gedaante van deze wereld gaat voorbij.’ De NBG spreekt over: ‘is bezig te verdwijnen’ en kies dus voor een metaforische betekenis. De NBV en NBV21 kiezen voor: ‘ten onder gaan’ (en geven dus een invulling aan de overdrachtelijke betekenis). Opvallend genoeg wordt parago 1 Joh. 2: 17 door de NBV en NBV21 wel vertaald met: de wereld gaat voorbij. Het lijkt dus dat de uitleg van de perikoop waarin 1 Kor. 7, 31 staat de vertaling stuurt. Ik kies ervoor parago met voorbijgaan te vertalen. Maar wat gaat er volgens Paulus voorbij?

Het woord schema stamt af van het werkwoord hebben (de stam σχε = εχω). Het betreft de manier waarop de mens met dat wat hij heeft, met eer, voedsel, eigendom, maar ook met het huwelijk, met macht enzovoorts omgaat. Het gaat om de cultuurgemeenschap (Nestle, Sprachlicher Schlüssel, p. 368). Om the way of the world; om zijnswijze en levenswijze. Schema moet daarbij onderscheiden worden van morfe. Dat is de eenmaal gegeven vorm, die van een innerlijk levensprincipe afkomstig is en Gestaltung en Erscheinung betekent. We moeten ons niet aanpassen aan het schema, aan de levensvorm van deze wereld, maar een metamorfose (omvorming) ondergaan (Rom. 12,2). De wijze van doen die in de wereld gebruikelijk is, gaat voorbij. Deze wijze is niet blijvend en biedt geen houvast .

Ook N.T. Wright (Paul and the faithfulness of God, p. 562, zie ook n. 100) begrijpt het schema van deze wereld als de gebruikelijke gang van zaken die voorbij gaat. Het voorbijgaan daarvan verbindt hij opvallend genoeg heel concreet aan een crisis, veroorzaakt door een hongersnood rond de Egeïsche wereld, een jaar nadat Paulus Korinthe had verlaten. Passend is de weergave van de NBV21: de wereld die wij kennen.

Als 1 Kor 7, 31 niet als een acute eschatologie begrepen moet worden, hoe is vers 30 dan te begrijpen? Het gaat in vers 30 en 31 niet om de vernietiging van de wereld zelf noch van de betrekkingen van de wereld. De orde van de wereld wordt buiten gebruik gesteld, waardoor er speelruimte komt voor een nieuwe manier van leven en dus ook voor een nieuw begrip van de betrekkingen van de wereld. Agamben wijst (Van der Heiden, p. 109) op het woord chresis, gebruik, dat in 1 Kor. 7, 21 al voorkomt, en ook weer in 1 Kor. 7, 31. Dat is het leven dat past bij deze ‘als niet’-formules. Geen enkele roeping of betrekking is ons eigendom, zeker ons leven niet. Ook bepalen ze niet onze identiteit. Wij bezitten niets, we gebruiken het. Zo is er speelruimte voor de genade. Dit gebruiken als levenswijze moet daarbij goed onderscheid worden tegenover misbruiken of verbruiken.

Conclusie en gedachten

Ik concludeer dat geen van beide teksten een acute eschatologie, dat wil zeggen een plotseling voorbijgaan of zelfs een plotselinge vernietiging van de wereld impliceert. Het gaat om een voorbijgaan, een deactivering van een bestaande orde in de tijd.

Beide teksten bieden een sleutel aan om profetische oordeelsteksten, gesproken tot het volk, te kunnen toepassen om gebeurtenissen in de wereldgeschiedenis. De Geest kan deactiverend werken, kan de boel stilleggen en zo ruimte creëren voor het niet-zijnde (de schepping wellicht) en de niet-zijnden.

De bestudeerde teksten geven nadere invulling aan Paulus’ spreken over de machten. Het zijn immers de machten die voor een belangrijk deel the way of life bepalen en vormgeven. Ze behoren tot de goede schepping, maar zijn ook gevallen en weliswaar verzoend (Kol. 1, 20), maar nog niet tot volmaaktheid gebracht. De machten moeten soms gedeactiveerd worden om de niet-zijnden ruimte te geven.

We hoeven dus niet alle ontwikkelingen in de wereld met alleen maar met zorg gade te slaan. Een reset of een transitie met het oog op de niet-zijnden zou zomaar iets van de Geest kunnen zijn. Het vraagt wel om onderscheidingsvermogen.

Aaldert Gooijer

In de Waagschaal, jaargang 52, nr.6, 27 mei 2023