‘De Amsterdamse School’: de essentie
Of ik iets over de essentie van ‘de Amsterdamse School’ wil zeggen. Dat lijkt me een onmogelijke opgave. Wie de recente discussies op Facebook heeft gevolgd, snapt waarom. Bovendien vind ik de term ‘Amsterdamse School’ heel problematisch. Makkelijk voor criticasters want als je iemand in een hokje hebt gestopt, hoef je verder niets te vrezen. Het is de ziekte van onze tijd. Praten over ‘scholen’ leidt af van waar het nu werkelijk over zou moeten gaan. Het lijkt me bovendien ook tamelijk gedateerd in een tijd dat geen student meer enige relatie heeft met dit gedachtegoed. Ik zou zeggen: we hebben geen tijd te verliezen. Laten we het vooral hebben over de inhoud. Daarom kies ik vanmiddag liever voor een biografische insteek. Hoe ben ikzelf op het spoor van de bijbelse grondwoorden en hun betekenis gekomen?
Versta je wat je leest? Zo vraagt Filippus aan de eunuch uit Ethiopië. Hij is verzonken in de profetische geschriften van Jesaja maar heeft geen idee waar het over gaat. Zo heb ik mij in mijn jeugd eigenlijk ook altijd een beetje gevoeld. Opgegroeid in een stevig predikantsgezin kwamen natuurlijk dagelijks de bijbelteksten voorbij. Aan tafel en op zondag. Het was iets vanzelfsprekends waar je nauwelijks bij na hoefde te denken. ‘God’ was de doodnormaalste zaak van de wereld. Daar geloofde je natuurlijk in. En voor Jezus gold hetzelfde. Maar gaandeweg begon ik de kloof tussen de zondag en de maandag toch wel wat groot te vinden. Op zondag moest je in allerlei zaken geloven die op maandag volstrekt ongeloofwaardig bleken te zijn. Omdat ik vroeg uit huis wilde vonden mijn ouders het een goed idee als ik eerst naar het NBI (Nederlands Bijbel Instituut) zou gaan in Bosch en Duin. Hoewel ik mezelf tot humanist had verklaard en mijn zondagsschoolgeloof aan de wilgen had gehangen, vond ik die school zo gek nog niet. Ik woonde intern in een prachtig landhuis en kreeg een soort theologieopleiding light met vooral veel docenten die in Leiden waren opgevoed. Ik maakte kennis met de historische kritiek, ontdekte dat veel van wat de bijbel voor waar hield historisch gezien totaal onzinnig was en dat het uiteindelijk vooral ging om je geloof als een soort zingeving van het leven. Op tentamens OT moesten we bronnen splitsen en bij NT ging het vooral om alle varianten onder de tekst. We kregen Vriezen & Van der Woude, Claus Westermann en A.J. Klein voor het NT. Het enige dat me boeien kon was de filosofie. De bijbel had voor mij afgedaan. Ik werd bevestigd in wat ik al dacht: interessant voor historici en wellicht voor gelovige mensen maar niet voor mij.
Totdat iemand mij het Bijbels ABC van Miskotte aanreikte. Het pakte me meteen. Miskotte had het over de taal van de bijbel. Niet over de waarheidsvraag, niet over de dogmatiek maar vooral over het formele punt van de taal. Dat met het verstaan van die eigen taal hoogst belangrijke inhouden aan de dag komen. De taal als de immanente overtuigingskracht van de bijbel. Zoals Miskotte zegt: ‘tegen alle ja en neezeggers’. De vanzelfsprekendheid van ‘God’ kwam op de helling te staan. God is niet het Al. Monotheïsme is niet bijzonder. Het gaat bij de God van de bijbel vooral over diegene die zich onderscheidt van de goden door zijn naam. Hij is anders. ‘Geen andere goden’ betekent niet dat ze er niet zijn maar dat ze het niet zijn. God is niet de natuur, niet de abstracte bovennatuurlijke macht maar is in de bijbel iemand die zich bekend maakt in zijn daden van recht en barmhartigheid. Hij is het die opkomt voor de terneergedrukte, de wees, de weduwe en de vreemdeling. ‘Ik zal met je zijn’ betekent zijn naam. Hij geeft zich te kennen in het centrum van het bestaan. En in het NT is Jezus Christus de vervulling, bevestiging en bestendiging van het tetragram JHWH. Het Christendom is dus niet een nieuwe religie. En al die grondwoorden waar wij als religieuze mensen mee leven zoals eeuwigheid, heelal, natuur, religie, persoonlijkheid, deugd en ideaal blijken grondwoorden te zijn die wij over de Schriften hebben heen gespannen om daarmee de bijbel te laten buikspreken. We zullen dus terug moeten keren naar het gebinte der Hebreeuwse grondwoorden.
Ik brandde van nieuwsgierigheid. Alsof er een Filippus in mijn levenswagen was geklommen. Ik kocht her en der heel het oeuvre van Miskotte op en ging het te lijf. Hier wilde ik meer van weten. In ‘Als de goden zwijgen’ ging heel de mij geleerde chronologie op de helling. De Tora is het hart, zo leerde ik met daaromheen de profeten en daaromheen de geschriften. Boeken die reflecteren op de boodschap van de Tora. Te midden van de enorme diversiteit en veelkleurigheid van de bijbelse geschriften, zo las ik, straalt de Naam door het verhaal. De zin van het verhaal is de ongehoord nieuwe ontsluiting van de Naam. Om met Miskotte te spreken: ‘het is de ontsluiting van zijn Ueberlegenheit en van zijn innigheid. In en door de Naam is de letter tot geest geworden, het gebeurde tot gebeuren, het verhaal tot getuigenis, het getuigenis tot daad, de daad tot de daad der presentie’.
Ik ging theologie studeren. Dat stond vast. En dat moest en zou in Amsterdam want, zo zei men, daar wordt Miskotte serieus genomen. Daar zitten allemaal leerlingen van Miskotte. En zo kwam ik in de collegebanken bij Breukelman terecht die daar een gastcollege gaf. Karel Deurloo had me bevolen daarnaartoe te gaan. Want dat was wat. En daar hoorde ik wat ik bij Miskotte heel aarzelend op het spoor was gekomen. Daar was iemand aan het woord die Miskottes ‘Zur Biblischen Hermeneutik’ serieus had genomen en werkelijk de daad bij het woord had gevoegd. Als we dan terug moeten naar het ‘oergebinte der grondwoorden’, laten we dat dan ook doen. Na het college zocht ik hem thuis op, werd met open armen ontvangen (Breukelman was voor de modieuze student in die tijd niet meer zo populair) en kreeg daarna meerdere dagen in de week privatissima – zo’n anderhalf jaar lang tot zijn overlijden in 1993. Hij maakte mij deelgenoot van zijn zoektocht, zijn ontdekkingen, zijn grote vertwijfelingen maar vooral ook van de vreugde van de theologie als die hand in hand gaat met de exegese. Als een musicus liet hij mij vol enthousiasme de verkondigende structuren van de Bijbelse partituur zien en verschafte me materiaal en denkwerk waar ik tot op de dag van vandaag nog steeds mijn voordeel mee doe. Het mooie was: Breukelman was niet alleen maar een studeerkamergeleerde. Zijn invloed is tot op de dag van vandaag merkbaar op de vele plaatsen waar ik door het jaar heen kom. Er is altijd wel iemand die na afloop van een lezing op mij toekomt om me te vertellen wat het pionierswerk van Breukelman voor hem of haar betekend heeft.
Breukelmans werk werd geboren in de pastorie. Er moest gepreekt worden,week aan week. Maar waarover moest het gaan? Er is iets dat gezegd wil worden maar wát wil er gezegd worden? Vlak voor zijn overlijden hadden Wouter Klouwen en ik een intens gesprek met hem dat na zijn overlijden verscheen onder de kop: ‘Hou nou toch eens op over die Amsterdamse school!’. Het was ons uit het hart gegrepen. We werden in die begin jaren negentig immers geconfronteerd met de laatste uitlopers van polarisatie aan onze faculteit. Heel politiek geladen was het allemaal. Die was goed en die was fout. Een polarisatie die de blik op waar het om moest gaan vertroebelde. Vandaar ook die hartenkreet.
In dat gesprek verantwoordde Breukelman zich. Het spitste zich toe op de kernvraag: Hoe lezen wij de bijbel? Binnen welk raam willen we de bijbel uitleggen? Is dat het raam van de historie zoals op vele plaatsen gebeurt? Dan zullen de historische vragen de exegese verregaand blijven bepalen. Is het het raam van de religie? Dan reduceren we de bijbel tot Religionsgeschichte. Of is het het raam van de moraal? Dan reduceren we de bijbel tot een soort onmogelijke ethiek. Welk raam dan wel? En dan komt Miskotte met zijn aan de Reformatie ontleende hermeneutische grondregel: Scriptura scripturae interpres… De Schrift zelf zal het raam moeten zijn waarbinnen ze wordt uitgelegd. En dat betekent nogal wat. Dan moet je afspraken maken. Heel helder. Dan ga je bijvoorbeeld uit van de Schrift die bij ons op de kansel ligt. Daar doe je het dan mee. Je kunt eindeloos in gesprek blijven over de canon maar je moet ergens beginnen. En leerlingen van Miskotte zoals Deurloo, Zuurmond en Bakker hebben gaandeweg, naar aanleiding van heel veel grondige exegese, gezegd: is Exodus, is Pasen niet het hart van de Tora? Je merkt hoe daar van begin tot het einde voortdurend aan wordt gerefereerd. Als dat dan zo is dan zullen ook wij daarvan uit moeten gaan! Het grote uittochtsverhaal, opstanding van de doden, als kern van heel de Schrift. Niet alleen van Tenach, maar ook van het evangelie. In het evangelie is het immers Jezus die heel Tenach schrijft op het conto van de bevrijding uit de benauwdheid. Zijn weg is letterlijk een vervulling van de Exodus (zie ook mijn eigen studie: Tenach opnieuw, Over het Messiaanse tegoed van het evangelie naar Lukas, Van Gennep Amsterdam 2006). In deze benadering gaat het voortdurend om een zorgvuldig lezen. ‘De tekst mag het zeggen’. En als lezers zullen we bereid moeten zijn ons steeds weer door die teksten te laten corrigeren.
Ten slotte: Breukelman spreekt in zijn Schriftlezing over de vruchtbare wisselwerking tussen bijbelexegese en systematische theologie. De exegese leest om vervolgens tot de beantwoording van de vraag te komen wat hier nu gelezen wil worden. Exegese zonder theologie wordt al snel letterknechterij. Maar theologie zonder exegese wordt al snel droge dogmatiek zonder hart. Daarom is het ook zo pijnlijk dat tot op de dag van vandaag die velden zo uit elkaar liggen. Theologie kan niet zonder exegese maar de exegese kan ook niet zonder de theologie. Een exegeet die zegt geen theoloog te willen zijn is verdacht. Want dat is hij om de drommel wel, maar hij is alleen niet bereid om zijn vooronderstellingen helder te maken. En zonder dat hij het zegt of zich er zelfs maar bewust van is, spookt zijn ‘theologie’ voortdurend rond in zijn exegese. In een eerlijk gesprek over de uitleg van de Schrift zullen de gesprekspartners dan ook hun vooronderstellingen op tafel moeten leggen om elkaar daarop rondom de schriftwoorden te kunnen bevragen.
Als we de ekklesia mogen zien als een gemeenschap rondom het getuigenis van profeten en apostelen als een kritisch, bemoedigend en wakkerschuddend tegenover dan konden we aan de weg die Miskotte in de traditie van Barth, Buber en Rosenzweig ontdekte nog heel veel hebben. Dan kan er zomaar een geheel nieuwe open oecumene ontstaan. Ik merk het dagelijks rondom bijbeltafels met kerkmensen, zogenaamde gelovigen of atheïsten en wie ook maar mee wil lezen. Als de tekst gaat spreken, woorden levend worden, dan gebeurt er wat. Harten gaan open en nieuwe inzichten worden opgedaan. Aan die teksten wordt immers steeds weer ontdekt wat een mens ten diepste tot mens maakt.
Versta je wat je leest? vraagt Philippus. Hoe zou dat kunnen als niemand mij de weg wijst, zo wordt geantwoord. En ze gaan lezen want omdat de tekst het mag zeggen kun je in het verhaal blijven lezen.
Ad van Nieuwpoort is predikant te Bloemendaal(PKN)
(In de Waagschaal, jaargang 47, nr. 9. 8 september 2018)