Danilo Kiš: Homo poëticus

Aan het begin van zijn beroemde rede ‘Der Beruf des Dichters’, vertelt Elias Canetti hoe hij bij toeval op de regel ‘Es is aber alles vorüber, wäre ich wirklich ein Dichter, ich müßte den Krieg verhindern können’ stuit. De anonieme dichtregel is gedateerd op september 1939. De ‘bombastische grootsprakige pretentie’ ervan ergert Canetti; alsof een enkeling en uitgerekend een dichter de catastrofe had kunnen verhinderen. Maar de dag daarop, zo gaat zijn lezing verder, beseft hij bij herlezing hoe de zin vooral door het gebruik van het conjunctief iets van het wezen van werkelijk dichterschap verwoordt: de zware verantwoordelijkheid voor de woorden én de volledige erkenning van het falen ervan. De ware dichter, van den beginne af aan de ‘Urheber der wesentliche Werke der Menschheit’, brengt als ‘Hüter der Verwandlung’ oermythes steeds opnieuw tot leven. Bevrijd van doelmatigheid, het streven waar de wereld in gevangen zit en dat haar verblindt, voedt de dichter zo de hoop, de weerstand tegen de dood, de empathie, het ‘erbarmen’.

 

Dichterschap

Afgelopen zomer werd de bundel opstellen ‘Homo poëticus, Leven, reizen, literatuur’ van Danilo Kiš herdrukt. De opstellen in deze veelkleurige bundel gaan bijna allemaal over de roeping van de dichter en raken, zonder hem te noemen, aan wat Canetti daarover schrijft. Op het eerste gezicht lezen de ‘autobiografische stukken, essays, polemieken’ als een echo uit een voorbije wereld. De dagen dat de grote schrijvers (mannen!) elkaar ontmoetten in rokerige cafés; Parijs dat het epicentrum was van de schrijverswereld en Oost Europa als een grauwe fascinerende wereld met Joegoslavië als lichtend voorbeeld. De ogenschijnlijke gedateerdheid is slechts het decor van dichterschap waar Canetti op doelt. In bijna alles wat Kiš schrijft verzet hij zich tegen de beperkingen van het dichterschap. Hij fulmineert hardgrondig tegen kleingeestig nationalisme en ideologische systemen. ‘Collectieve paranoia dat voortkomt uit afgunst en angst’, maar geworteld in de ‘individuele paranoia van het geknechte individu dat lid wordt van ‘een soort vrijmetselaarsclubje dat zichzelf, zo lijkt het tenminste, zaken van het allerhoogste belang tot opdracht en tot doel stelt: het voortbestaan en prestige van de natie, of de naties, het behouden van tradities en nationale relikwieën; (..) Belast met een dergelijke geheime, semigeheime of openlijke missie wordt N.N. een man van de daad, een volkstribuun, het schijnbeeld van een individu.’ (‘De anatomische les’, 1978) Tegelijkertijd verzet hij zich ook tegen het al te particuliere. Hij beperkt zich tot wat schetsen: ‘Variaties op een autobiografie 1983-1989’ en het nog kortere ‘Uittreksel uit het geboorteregister’. Hij heeft altijd willen voorkomen dat hij met ‘dergelijke gegevens’ de publieke opinie beïnvloedt, de autoriteiten imponeert of dat hij als ‘Joods’ schrijver of schrijver van minderheden zou worden gezien. ‘Een adjectief als beperking van het zelfstandige naamwoord schrijver’.

Geboren in Subotica, in 1935, wordt de Joodse Danilo in 1939 in Novi Sad gedoopt. Het ritueel redt zijn leven. Na het bloedbad van Novi Sad in 1941, waar de familie, omdat de bevroren Donau de hoeveelheid lijken niet aan kan, op het laatste moment, ontkomt, vluchten ze naar zijn vaders familie in Hongarije. In 1944 wordt Danilo’s hele familie vandaar alsnog weggevoerd en vermoord. De gedoopte Danilo overleeft als enige en wordt in 1947 gerepatrieerd naar Cetinje (Montenegro). Hij studeert in Belgrado en wordt lector Servo-Kroatisch aan verschillende Franse universiteiten.

De tijdloze strijd

‘Homo poëticus’ was voor mij de reden om Kiš’ beroemdste boek ‘Een grafmonument voor Boris Davidovitsj’ eindelijk eens goed te lezen. Het stond al jaren als groezelige Bezige Bij-pocket in mijn kast. De zeven briljante korte verhalen zijn in de woorden van Canetti: ‘Dichtungen von Menschen, die, von uns gejagt, übervorteilt und beraubt, in Elend und Bitterkeit zugrunde gegangen sind’. Stuk voor stuk geven ze de oude mythe een nieuwe stem: de tijdloze strijd van de enkeling tegen het noodlot. Voor Kiš is dat laatste geen abstractie: zijn leven is getekend door ideologische systemen. Nazisme, Stalinisme en uiteindelijk steeds weer het nationalisme. Kiš’ dichterlijke Verwandlung heeft een heel eigen stem. Hij schrijft sober, kaal bijna, zonder enig sentiment, maar iedere regel voel je als lezer: in deze sereniteit van schrijven wordt een mens; de mens recht gedaan. Ook al was Kiš niet religieus – sommige verhalen zijn bijna bijbels: namen tegenover de anonieme macht. Het titelverhaal in zijn tweede beroemd geworden bundel ‘encyclopedie van de doden’ laat zich lezen als een sleutel tot zijn andere verhalen, zowel qua inhoud als vorm. Op een avond in Zweden wordt een schrijver binnengelaten in de tochtende zalen van een enorme onderaardse bibliotheek. Al snel wordt hem duidelijk dat iedere zaal een letter van de encyclopedie bevat. ‘Opgewonden en buiten adem kwam ik bij de letter M; ik wist heel goed wat ik zocht …’ Hij opent een deel van de encyclopedie van de doden, want dat is het. ‘De enige voorwaarde waaraan iemand moet voldoen om in de encyclopedie te worden opgenomen is dat zijn naam in geen enkele andere encyclopedie voorkomt…’. Hij opent het deel van zijn vader en begint wat hij leest pagina’s lang te beschrijven. De ogenschijnlijk nuchtere bijna kale opsomming van feiten beneemt je de adem. Zo laat Kiš gebeuren wat alleen in grootste literatuur gebeurt: er wordt een verloren mens tot leven gewekt. De bibliotheek doet natuurlijk denken aan de eindeloze kille namenlijsten op oorlogsmonumenten en in kaartenbakken en archieven van de vernietigingskampen en de Gulag. Juist door dat niet te noemen is de ‘sheol’ present.

Ontheemd kinderleven

Naast verhalen schreef Kiš een aantal min of meer als autobiografisch te lezen boeken (twee romans ‘Tuin, as’ en ‘Zandloper’ en de verhalenbundel ‘Kinderleed’). Aan de hand van een enkele brief en wat schaarse feiten en vroege herinneringen probeert hij in sferen en meanderende beschrijvingen de verloren wereld te reconstrueren. Hij toont een ontheemd kinderleven: ‘we woonden altijd in de buurt van stations, overal en nergens, als Ahasverus, maar altijd langs het spoor, in de buurt van treinen’. Overal ligt de dood op de loer en de schim van zijn labiele vader, de reizende spoorwegbeambte die onvermoeibaar werkte aan zijn ‘internationale dienstregeling van trein- en bootverbindingen in het koninkrijk Joegoslavië’.

Kiš wordt wel de laatste Joegoslavische schrijver genoemd. Als Hongaars/Servisch/Joods schrijver belichaamt hij de veelvolkerenstaat van weleer. Na het uiteenvallen is hij opnieuw, net als in 1947 – maar nu postuum – stateloos geworden. Zelfs zijn taal, het Servo-Kroatisch is er niet meer. Kiš sterft in 1989. Te vroeg om de volledige instorting van het socialistische systeem en de Balkanoorlogen van de jaren ‘90 mee te maken. ‘…es ist alles vorüber…’, maar hij is dichter geweest. Homo poëticus; Hüter der Verwandlung. Nauwgezet heeft hij de levens verteld van kleine helden die in de grote maalstroom van de geschiedenis ten onder zijn gegaan. Op raadselachtige wijze brengt hij met zijn ‘grafmonumenten’ de doden tot leven, de pijn van de geschiedenis, de vergeefsheid en, niet te vergeten, de schoonheid. Hij heeft de oorlog niet kunnen voorkomen, die Wereldoorlog die zijn leven tekende en ook de Balkan oorlogen niet, hoe had hij? In al hun kaalheid zijn verhalen een troostrijk getuigenis van mensen die pogen juist dát te doen. Zijn serene vertellingen bewerken wat Canetti Verwandlung noemt, of in bijbelse taal – voor Canetti een van de vele mythes die het wezen van de mensheid tot uitdrukking brengen – omkering, bekering, opstanding.

Hoeders van de verandering

Nu het opnieuw oorlog is in Europa dringt het oude citaat van de anonieme dichter, dat Canetti in 1976 aanhaalt, zich weer op. De pretentie, het bombast klinken ook nu weer mee, maar daarmee ook het verlangen om het goede te zeggen, te preken, te schrijven. Afgewogen woorden te vinden in het geloof dat ze ertoe doen, bijdragen aan menselijkheid, mededogen, goedheid. In het volle besef van de weerloosheid, de vergeefsheid en het falen: ‘wäre ich wirklich ein Dichter’.

De predikant als profeet klinkt mij vaak te pretentieus, te veel zonder voorbehoud, te zwaar aan geschiedenis. Past dichter beter? De roeping is er niet minder om. Hoeder te zijn van de opstanding. Misschien meer nog in het gebed dan in de preek. Gebed als poging tot Verwandlung, bekering, opstanding. Of is dat te optimistisch, te vroom? De Russische minister van buitenlandse zaken Lavrov is een groot liefhebber van poëzie. Hij schijnt aan onderhandelingstafels te kunnen verrassen met het citeren van, soms zelfgeschreven, poëzie. Ook Radovan Karadžić, schreef gedichten en zijn rechterhand Nikola Koljević was een vermaard kenner van Shakespeare. Hoeders van de verandering hebben vele gestalten, maar toch: om met Canetti’s opstel af te sluiten: ‘Wenn durch Worte soviel auszurichten ist, – warum läßt es sich nicht durch Worte verhindern?’

Werner Pieterse
Werner Pieterse is predikant te Haarlem

Het werk van Danilo Kiš is, naast Homo Poëticus (Prive domein nr. 310) alleen nog antiquarisch verkrijgbaar. Elias Canetti’s rede uit 1976 is opgenomen in: Das Gewissen der Worte, essays. In het Nederlands antiquarisch te krijgen als: Het geweten in woorden.

In de waagschaal, jaargang 52, nr. 8, 26 augustus 2023