Daar ben ik in hun midden

 


Bewerking van een preek bij Matteüs 18:18-20

I

Wat de Duitsers tijdens de bezetting niet voor elkaar kregen, lukt Covid-19 wel: het kerkelijk leven ligt voor een flink deel plat. Het is eigenlijk onvoorstelbaar. De verhalen over hele en halve heiligen die in de Middeleeuwen pest en cholera trotseerden om stervenden tot hun einde bij te staan, liggen opeens wat minder vanzelfsprekend in het gehoor. Hoe gemakkelijk bewegen we met Rutte en de laatste adviezen van het kabinet mee. Soms lijken we wel het braafste jongetje van de klas: ook als er vijftig mensen in een kerk kunnen op anderhalve meter, schalen we zonder problemen af naar dertig. Of als er dertig mogen, komen er maar twintig want de angst voor het virus zit er diep in. En sommigen vinden het eigenlijk wel wat hebben, die omslag naar de virtuele wereld op je eigen zondagmorgen. Laat predikant, koster, ouderling en wat enthousiaste zangers maar ploeteren, wij zitten lekker voor de buis met een bakje koffie onder handbereik. Maar is dit het lichaam van Christus? We kunnen niet meer samen God lofzingen en prijzen. We delen geen brood en wijn meer en geen vredegroet. Doopdiensten worden waarschijnlijk uitgesteld. We geven geen klopje op de schouder meer, geen meeleven bij de koffie. Kringwerk en waarschijnlijk ook huisbezoek komen in de verdrukking. Een praatje op straat voelt soms al ongemakkelijk. Ik wil de ernst van het virus niet ontkennen. We mogen ook niet doen alsof wij als kerk onaantastbaar zouden zijn. Terecht zijn we voorzichtig dat wij niet een ander ziek maken, en dat een ander ons niet ziek maakt.

Alleen: waar is nu die gemeente? Waar de kerk? Waar het gelóóf dat openlijk wordt beleden?  Waar blijft de voorbede? Hoopvol en bemoedigend was het dat in het voorjaar de PKN zendtijd kreeg van de EO, maar na een keer of zes kwam het Leger des Heils, en weg was onze kerk. Alsof de plaatselijke gemeenten het ook wel zelf konden uitzoeken.

Het is wat retorisch om naar de oorlog te verwijzen. Maar onzinnig lijkt me het toch niet. Ook in de ogen van de bezetter had de kerk nog iets ‘heiligs’ dat je, al was het puur uit politiek opportunisme en zolang het ging, diende te respecteren. Wat mij nu vooral verbaast en ook ergert, is het gemak en hier en daar zelfs de opluchting die ik bespeur (zoals in Trouw) waarmee de kerk meent haar ‘notae ecclesiae’, haar wezenskenmerken en dus heiligheid, te kunnen opgeven. Want een van die kenmerken is haar fysieke bestaan. Een lichaam te zijn met oren en ogen en een mond, met armen en benen dat echt leeft. Dit stelt de vraag naar de almacht die het virtuele inmiddels heeft over ons bestaan: denken we echt via het beeldscherm met elkaar te zijn verbonden? Maar het stelt ook de vraag naar het geloof: gaat de kerkelijke gemeenschap niet vooraf aan elk geloof, dat daarmee per definitie een daad van gemeenschappelijk belijden en vieren is, of kun je ook individueel geloven? De hele corona-crisis, die ook ik kerkelijk lijfelijk ervaar (ik kan eigenlijk helemaal niet meer zonder dat Lichaam), heeft mij heel anders doen luisteren naar het beroemde woord van Jezus uit Mattheüs: Want waar twee of drie in mijn naam verzameld zijn, daar ben ik in hun midden (Mat. 18:20).

II

Ik ben vast niet de enige die dit woord altijd als een typisch laagkerkelijke bemoediging heb opgevat. Je hebt zogezegd de kerk, met haar Bijbel en sacramenten, haar priesters en dominees en de hele rataplan, maar kijk, nu heb je ook de melkboer en de huisvrouw en de student, en als die de koppen bij elkaar steken in Jezus’ naam, dan hebben die eigenlijk helemaal geen kerk nodig, ja, dan zijn zij met de hulp van een beetje Heilige Geest zelf kerk. Ja, vraagt de protestant zich af: en zijn zij in al hun eenvoud eigenlijk niet de ware kerk? Want protestanten houden van hun kerk, zeker, maar misschien dat ze diep in hun hart toch denken: maar uiteindelijk gaat het ook zonder. Steek wat gelovige koppen bij elkaar en je bent zelf kerk. Nu we worden teruggeworpen op ons fundament, geloof ik dat Jezus iets anders bedoelt.

In vers 18 van datzelfde hoofdstuk, dus twee verzen eerder, zegt Hij: Ik verzeker jullie: al wat jullie op aarde bindend verklaren, zal ook in de hemel bindend zijn, en al wat jullie op aarde ontbinden zal ook in de hemel ontbonden zijn. Juist dit vers, waar protestanten doorgaans  meer moeite mee hebben, vormt de inleiding op Jezus’ belofte van aanwezigheid. Het stelt de vraag of de Heer zonder zijn kerk op aarde God in de hemel kan zijn, en vooral ook wil zijn. Wat gebeurt er in de hemel, als de gemeente op aarde niet meer bindt en niet meer ontbindt? Juist die taak van binden en ontbinden, dus van het spreken van een woord van gezag (en dus ook van macht), maakt de kerk tot kerk, zegt Jezus hier (in het kader van een ander vergeven). Maar hoe zou dit kunnen, hoe zou dit een ‘nota’ van de kerk kunnen zijn, zonder Hem, zonder het levende geloof in Christus? Welnu, lijkt Jezus te zeggen: wanhoop niet. Zelfs waar er nog maar twee of drie in mijn naam samenzijn, daar ben Ik in hun midden. Ik geloof dus dat we hier de kerk zien teruggebracht tot maar twee of drie mensen – maar met Jezus in hun midden, en daarom volop de ene algemene christelijke kerk. Dus niet als een vrije of afgesplitste kerk, maar als de eigenlijke kerk. Kun je nou echt zeggen: de kerk is overal daar waar mensen (ook) via het beeldscherm bereikt worden met de goede boodschap? Dat lijkt me een gotspe. We maken in wezen elke kerkdienst belachelijk, ontdoen haar van haar heiligheid, als wij gaan denken dat Jezus net zo goed in ons midden is waar we tv kijken als waar we in zijn naam samenkomen. We ridiculiseren de gemeente, we ridiculiseren het ambt, we ridiculiseren God zelf.

Dus, hoe dan ook: die kerkdienst moet doorgaan. Natuurlijk in zoveel mogelijk kerken, met zoveel mogelijk mensen. Maar het aantal dat we bereiken is niet het criterium, noch het gevoel van gemeenschap dat we hebben. Het Woord moet openlijk worden bediend. De lofzang gezongen. De voorbeden moeten hardop klinken. De eucharistie worden gevierd. Als het niet anders kan, door twee of drie die in Jezus’ naam verzameld zijn. Ondanks alle protestantse gemeentetheologie zullen we het moeten durven zeggen: daar is de kerk, waar – in het kerkgebouw, zolang dat overeind staat – predikant, ouderling en diaken samen zijn. Dus bréék dat brood, drink die wijn, en als het niet anders kan, dan maar met z’n drieën. Preek, bidt, zing, al is het tot de vogels, al is het met twee stemmen. Hoe kan God God zijn, als de heilige Geest ons niet meer samen kan beroeren en onze tongen doen spreken? Als wij ons niet meer samen voor heel de wereld verootmoedigen? Kunnen we ons samen zingen en bidden dan zomaar naar de huiskamer verplaatsen? Wat een humbug.

III

Het is er flink ingehakt, in het afgelopen half jaar; niet alleen van buiten, maar ook van binnen. Maar wat een kracht en wat een troost klinkt er niet in Jezus’ woorden door:

Ik verzeker het jullie nogmaals: als twee van jullie hier op aarde eensgezind om iets vragen, wat het ook is, dan zal mijn Vader in de hemel het voor hen laten gebeuren (vs 19).

Het is geen oorlog, maar de kerk schudt wel op haar grondvesten, zoals onze hele maatschappij staat te trillen van angst en ongemak. We lijken wel kuikens die in paniek wegstuiven van moeder de hen. Laat een nieuw besef van heiligheid ons wakker schudden. Want waar twee of drie in mijn naam verzameld zijn, daar ben Ik in hun midden.

Ik heb dat beroemde laatste vers van onze lezing altijd gehoord als een typische uiting van laagkerkelijkheid: Want waar twee of drie in mijn naam verzameld zijn, daar ben ik in hun midden

Wessel ten Boom

In de Waagschaal nummer 11, jaargang 49, 14 november 2020