Commentaar – Nieuwe kerkvormen

logoIdW

In de Protestantse Kerk ontstaan nieuwe vormen van kerk-zijn. Er zijn pioniersplekken, kloosterachtige woonvormen en dorpsinitiatieven. Kathedrale kerken zouden nieuwe centra van spiritualiteit en cultuur moeten worden. Al langer bestaan er diaconale centra en gemeentes met een scherpe identiteit. Er wordt wel gedacht dat deze nieuwe kerkvormen de kerk van de toekomst zijn. ‘Willen we overleven als kerk, dan moeten we onze kerkvormen radicaal transformeren’. De wijkgemeente zou gedateerd zijn, een overblijfsel van het middeleeuwse parochiale stelsel.

Het succes van deze andere kerkvormen wordt overschat. In Engeland bloeien de kathedrale kerken, maar zo’n kerk heeft al snel 50 mensen in dienst. Identiteitsgemeentes doen het een tijdje goed, maar slagen er vaak niet in om zich te vernieuwen. En hoeveel pioniersplekken bestaan nog over vijf jaar?

De electoraal-geograaf Josse de Voogd stelt dat er in het overheidsbeleid en de pers vooral aandacht is voor uitersten: de grachtengordel aan de ene kant, probleemgebieden als Amsterdam Nieuw-West of Oost-Groningen aan de andere kant. Maar plaatsen als Nieuwegein, Etten-Leur of Woerden – het ‘Middenland’ – worden vergeten. Terwijl daar 60% van de bevolking woont. Is in de kerk niet iets vergelijkbaars aan de hand? Minstens 80% van de leden van de Protestantse Kerk is lid van een min of meer gewone wijkgemeente. Daar zal de kerk voortgang moeten vinden.

In deze voorkeur voor nieuwe kerkvormen en scherpe identiteiten speelt een beeld van de moderne mens mee: een mens die overal keuzes maakt en zijn leven á la carte inricht. Er is zeker een goed opgeleide groep die zo in het leven staat. Maar een groot deel van de bevolking kijkt niet verder dan een paar kilometer en vindt een vertrouwenwekkende plek waar je gastvrij ontvangen wordt allang best.

Er speelt ook een ideaalbeeld van een toekomstige gelovige mee. Die zou heel gelovig en betrokken (moeten) zijn. Het is een gedachte die al in de eerste studie over de kerkverlating (J.P. Kruijt, 1933) voorkomt: de kerk wordt kleiner, maar de gelovigen worden kwalitatief beter. Daar is tot op heden niets van gebleken. Ook in de toekomst zullen er gelovigen in soorten en maten zijn: enkele gedreven mensen met een vast Godsvertrouwen en veel mensen die lekker meehobbelen.

Dat de kerk, en dus de ‘gewone wijkgemeente’, in een langdurige crisis zit is helder. Nieuwe vormen zijn prachtig. Maar alleen maar inzetten op nieuwe vormen zal de crisis verergeren.

Coen Wessel

In de Waagschaal, jaargang 48, nr. 48. 1 juni 2019