Cirkelen rond Frits Kuiper

logoIdW

De naam Frits Kuiper kwam ik voor het eerst tegen in de autobiografie van Niek Schuman. Kuiper was zijn oudere Doopsgezinde collega toen Schuman predikant was in Krommenie. Voor Schuman was Kuiper, onvermoeibaar apostel van Barth, Rosenzweig en Lenin, een voorbeeld van radicaliteit en eenvoud. Hij had graag langer met hem opgetrokken, maar Kuipers overlijden in 1974 verhinderde dat.

 Autoritair en bleu

Over Frits Kuiper verscheen begin 2016 de bundel Frits Kuiper (1898-1974), Doopsgezind Theoloog bij de historische uitgeverij Verloren. De bundel werd bezorgd door Alle G. Hoekema en Pieter Post en bevat lezingen, gehouden ter gelegenheid van Kuipers 40e sterfdag in 2014, persoonlijke herinneringen van mensen uit Kuipers intieme kring en een selectie uit Kuipers brieven.

Als een eerste kennismaking met persoon en werk is deze bundel niet erg geschikt. Het boek opent weliswaar met een gedetailleerde beschrijving van Kuipers ouderlijk huis, maar een artikel waarin we op even gedegen manier met Kuiper zelf kennismaken, ontbreekt. Wie echter al iets van Kuiper weet, en wellicht de in 2014 verschenen biografieën van Pieter Post of Karel E. de Haan heeft gelezen, vindt in deze bundel achtergronden en, bovendien, niet eerder ontsloten teksten.

De lezingen gaan in op Kuiper als ‘rooie dominee’ en Kuipers positie als christen en pacifist binnen de SDAP (Noordegraaf), de grondlijnen van Kuipers theologie (Post) en zijn plaats in de Doopsgezinde wereld (Hoekema). Reeling Brouwer vertelt over enkele ontmoetingen met Kuiper, onder meer rond de oprichting van Christenen voor het Socialisme. In de bijdragen van Boer, Sevenster, Hoogwoud-Verschoor en De Haan gaat het over Kuipers verhouding tot Israël. Hier verdwijnt Kuiper af en toe uit beeld om plaats te maken voor meer algemene beschouwingen.

De persoonlijke herinneringen van Kuipers leerling George Schepperle, van dienstweigeraar Klaas Kwadijk en neef Martin van der Hoek zijn minder markant dan je zou hopen. Maar als iets opvalt aan deze hele bundel, is het dat een non-conformist en radicaal theoloog ook een tamelijk afstandelijk en vormelijk persoon kan zijn. Schepperle schetst een typische man van de geest van de generatie vóór ’68: “Iemand met een machtig intellect en een doorleefd geloofsleven, maar ook met een kinderlijk gemoed. Hij was van grote ernst en tegelijk van een sprankelende humor. Waar hij verscheen was hij nadrukkelijk aanwezig, hij maakte de indruk autoritair te zijn, maar hij was ook bleu. Kuiper had een ijzeren geheugen en een psychologisch inzicht dat je het gevoel had dat hij dwars door je heen keek.” (95)

 Barth en Menno

Het dichtst bij Kuiper komen we in zijn brieven. De voor de bundel geselecteerde brieven zijn volgens de samenstellers representatief voor een grotere hoeveelheid correspondentie die in diverse archieven wordt bewaard. Interessant voor de kennis van zowel de persoonlijkheid van Kuiper als van een bepaalde periode in de geschiedenis van de 20e eeuw zijn de brieven die hij tussen 1922 en 1924 aan zijn ouders stuurde. Hij verbleef toen als coördinator van een studentenhulpactie namens de NCSV in Kazan (Rusland). De brieven berichten over een grote hongersnood annex economische crisis en over een internationale hulpcampagne, gericht op de universiteiten. Kuipers toon is zakelijk en ook wanneer hij bewondering laat blijken, verre van dweperig. In een enkele tussenzin laat hij iets los over zijn persoonlijke situatie, zoals in de brief van 5 maart 1923: “Ik lees vrij veel in de bijbel en het gebed helpt me veel, maar het is moeilijk hier in werk en gedachten oprecht te zijn.” De repressie valt in het revolutionaire Rusland van die dagen nog mee, wat niet betekent dat Kuiper enthousiast is over het communisme. Al in 1923 twijfelt Kuiper aan het nut van buitenlandse hulpacties, aangezien ze door de Sovjetautoriteiten voor eigen doelen worden aangewend. Lenin bewondert hij wel (‘zeker de grootste man van dezen tijd’). Eind januari 1924 maakt hij in Moskou zelfs diens begrafenis mee, die hem overigens om onduidelijke redenen ‘geheel niet bevalt’ (147).

Aardig zijn de brieven van Kuiper aan K.H. Miskotte en Karl Barth. De contacten tussen Kuiper en Miskotte, ontstaan in de NCSV in 1919 en opbloeiend als Miskotte Hervormd en Kuiper Doopsgezind predikant is, blijven hun leven lang goed. Barth echter neemt, na aanvankelijk Kuipers adhesie te hebben verwelkomd, in 1939 afstand van zijn doperse bewonderaar. Dat gebeurt wanneer Kuiper in Barths bezwaren tegen de kinderdoop aanleiding ziet om Barth als geestverwant van Menno Simons te typeren en hij Barth uitdaagt om Simons ook daadwerkelijk te gaan lezen (186). Aanvankelijk reageert Barth niet op de artikelen die Kuiper hem over dit onderwerp stuurt, maar uiteindelijk, geprest door Kuiper zelf, antwoordt hij: “Verstehen Sie es recht, lieber Herr Pfarrer, wenn ich Ihnen sage, dass ich in dieser Frage nun lieber nicht gerade von täuferischer Seite her allzu stark angefordert sein möchte.” (170)

In de overige brieven volgen we Kuiper in zijn werk als predikant en als seminariedocent, zowel in Amsterdam als in Uruguay. Veel brieven gaan over de kwesties die Kuiper zijn leven lang bezighielden, zoals de verhouding tussen christendom en jodendom, de politieke en maatschappelijke consequenties van het geloof en de toekomst van het socialisme. Controversiële onderwerpen, die Kuiper niet zelden in aanvaring brengen met zijn correspondenten. Daar aan de brieven vaak mondelinge gesprekken ten grondslag liggen of openbare discussies die de toenmalige actualiteit tot onderwerp hadden, is het niet steeds gemakkelijk om de strekking ervan te doorgronden. Voor een niet ingevoerde lezer blijft de oogst van deze brieven er één van losse gedachten, indrukken van een gedreven theoloog en ook van blikken in een verzonken wereld (NCSV, CPN, Christenen voor het Socialisme, het idealistische Zionisme etc.).

 Acute pijn

Ter afsluiting citeer ik enkele kenmerkende passages. In een felicitatiebrief naar aanleiding van Miskottes Messiaans verlangen, over de poëzie van Henriëtte Roland Holst, merkt Kuiper op dat het verlangen van Roland Holst of van Miskotte of van allebei ‘te weinig in verband is gezien met de hoop op vrede’ (214). De brief aan H.M. van Randwijk uit november 1945, waarin Kuiper tongue in cheek een vergadering verslaat van de redactie van Vrij Nederland samen met de personalistische Nederlandse Volksbeweging van Banning, besluit met de zin: “Wat mij vooral getroffen heeft – in deze kring was weinig herinnering aan het verzet èn het verlangen om samen te werken voor de opbouw was niet sterk. De sfeer was academisch. Erg jammer!” (226) Bij Hendrik Kraemer, op dat moment werkzaam bij de Wereldraad van Kerken, pleit Kuiper begin 1948 voor ondersteuning van het beleid van de VN inzake de positie van de Joden in Palestina. “Ik vraag hier geen slag in de lucht, maar een slag op het aambeeld, waar het recht van deze tijd gesmeed moet worden.” (240) Na een hartelijk briefje ter gelegenheid van Buskes’ 70e verjaardag, schrijft Kuiper op 13 maart 1970: “Beste Buskes, Jouw artikel in de Nieuwe Linie van een paar weken geleden bezorgt me telkens opnieuw acute pijn. Dat je Berkhof c.s. in een Katholiek weekblad aanvalt, vind ik niet elegant. Maar dat is bijzaak. Dat je Oud en Nieuw Testament elkaar wilt laten interpreteren, lijkt me fout; maar daarover valt te praten. Maar door ‘Filosemitisme’ naast ‘Antisemitisme’ te plaatsen, geef je ruimte voor de gedachte alsof ook dat laatste mag beschouwd worden als een betrekkelijk onschuldig bedrijf – wat Filosemitisme immers inderdaad is.” (302) Vaderlijk van toon zijn de brieven aan George Schepperle. Over de taak van de gemeente schrijft hij hem: “Met Israël proberen mee te doen… als buitenstaanders! Voor mij ligt dit parallel met mijn socialist zijn. Ik ben (misschien of zelfs waarschijnlijk) wel een proleet, maar geen proletariër. Maar wel in solidariteit daarmee verbonden.” (310) Schepperles literaire smaak (Jan Wolkers) kan Kuipers goedkeuring niet wegdragen. Hij verwijt Wolkers vervuld te zijn van zelfmedelijden. Dat Wolkers meedoet in het Palestina-comité lijkt Kuiper “niet toevallig. Want van zelfmedelijden tot medelijden met de Arabieren is een gemakkelijke weg. Om met Israël mee te doen, daarvoor moet je niet alleen alle afgunst op door God gezegende weten te overwinnen, maar óók voor je zelf en anderen naar Gods zegen durven grijpen. Dáár komt het bij Jan W. typisch niet toe.”

Frits Kuiper schetst de omtrekken van een opmerkelijk theoloog en zijn, deels verdwenen, wereld. Het boek is een goede aanleiding om naar Kuipers biografieën te grijpen of anders om hem zelf te gaan lezen. Bij Boekwinkeltjes kocht ik voor weinig De gemeente in de wereld.

Udo Doedens

Frits Kuiper (1898-1974) Doopsgezind theoloog, Voordrachten en getuigenissen over Kuiper en een selectie van zijn brieven, verzameld en voor uitgave gereedgemaakt door Alle G. Hoekema & Pieter Post, Verloren 2016, 354 pp., € 29,00