Christelijke thematiek in ‘Misdaad en straf’ van Fjodor Dostojevske
De roman Misdaad en straf uit 1862 is Dostojevski’s beste roman vanuit literair perspectief. De roman zit verhaaltechnisch perfect in elkaar. Hij is primair een psychologische detective, onovertroffen in zijn spanningseffect, hoewel de dader vanaf het begin bekend is. Maar er is ook een duidelijke religieus-ethische thematiek in de roman, die naadloos verweven is met het misdaadthema. (In zijn commentaar op Misdaad en straf heeft vertaler Hans Boland dit aspect grotendeels over het hoofd gezien).
Het evangelie, niet de kerk
Het gaat in Misdaad en straf om de vraag of het onderscheid tussen goed en kwaad gebaseerd kan zijn op een utilitaristische moraal. Raskolnikov rechtvaardigt de moord op de oude vrouw en ‘woekeraarster’ met het argument dat hij met het gestolen geld meer goed kan doen dan de pandjesvrouw deed. Hij vermoordt haar niet uit eigenbelang, maar ten behoeve van een groter goed. In een gesprek in de kroeg vat Raskolnikov zijn visie samen: het gaat om het ‘dienen van de hele mensheid en de gemeenschappelijke zaak […] Eén dood en honderd levens daarvoor in de plaats – het is gewoon een kwestie van rekenkunde!’
In de verwerking van de gevolgen van de op deze redenering gebaseerde handelwijze, komt vrij plotseling het christelijke element naar voren. Door een bijbeltje, het Nieuwe Testament, op de kamer van Sonja, dat Raskolnikov plotseling ziet liggen, en hij vraagt Sonja eruit voor te lezen. Zij slaat het open bij de opstanding uit de dood van Lazarus, een verwijzing naar de mogelijke geestelijke wederopstanding van Raskolnikov, die pas op de laatste bladzijden in de roman lijkt plaats te vinden.
Het bijzondere is dat het gebruik van dit christelijke element buiten de traditionele vormen van christendom om gaat. Het is het evangelie dat het perspectief op wedergeboorte en redding biedt, niet de kerk; het is een meisje, zichzelf opofferend in prostitutie, dat het woord van God bemiddelt, niet een priester; en de publieke schuldbekentenis die Raskolnikov doet op instigatie van Sonja is moeilijker en dramatischer dan een kerkelijke biecht. Bovendien, Sonja heeft het Nieuwe Testament niet van de kerk gekregen maar van de Duitse Lizavjeta Ivanovna, de vermoorde zus van de pandjesvrouw. De bijbel wordt ingebracht door een Lutherse christen, buiten de Orthodoxe kerk om.
De kerk doet er niet toe. Dat wordt ook duidelijk in een andere scène, waar wel een priester bij aanwezig is. Het betreft de scène waar Sonja’s vader, Semjon Marmeladov, sterft. Hij vraagt om een priester. Over het ritueel wordt niet meer gezegd dan dat het wordt voltrokken. Een formalistische gebeurtenis minimalistische vermeld. Het daarna volgend korte gesprek tussen de priester en Katerina Marmeladova, getuigt van onbegrip van de eerste tegenover de radeloze weduwe. Hij troost haar met de woorden ‘God is genadig; hoop op de hulp van de Allerhoogste’, waarop zij reageert zij met ‘Och, och! Genadig maar niet voor ons!’ ‘Dat is zonde, zonde, mevrouw’ zegt de priester en hij verwijt Katerina Marmeladova ook gebrek aan vergevingsgezindheid tegenover haar man, die de oorzaak van het leed van haar kinderen is. Waarop zij weer: ‘Och, vadertje! Woorden, enkel maar woorden! Vergeven!’ En dan duwt zij hem haar met slijm en bloed doordrenkte zakdoek onder zijn neus als zichtbaar tegenargument tegen zijn woorden. De priester heeft geen weerwoord.
Een opvallende negering van de priester is er ook op het einde van de scène, als Raskolnikov het huis verlaat. Dan vraagt hij aan het jonge zusje van Sonja, Polenka, of zij voor hem wil bidden, zoals zij voor Sonja en haar vader bidt. Dat vraagt hij nadat hij net daarvoor zwijgend de priester heeft laten passeren. Ook hier: niet een professionele vertegenwoordiger van de kerk wordt gevraagd om te bidden, maar een kind, dat elders in de roman door Raskolnikov ‘beeld van Christus’ wordt genoemd. Dat is een extra afwijzing van de priester, want volgens de kerkelijk theologie wordt juist hij als beeld van Christus beschouwd.
Vergeving
In de confrontatie van Katerina Marmeladova en de priester wordt het christelijke begrip van vergeving getoond in zijn problematische kant. Katerina kan het niet opbrengen, en de priester kan slechts dreigen met de term zonde. Veel authentieker komt de kwestie van vergeving over in de woorden van de stervende Marmeladov, die zijn vrouw om vergeving wil vragen, maar zij wijst het hardvochtig af. En dan, in een laatste krachtsinspanning, richt hij zich tot Sonja, en schreeuwt het uit: ‘Sonja! Dochter! Vergeef me!’ Dat waren zijn laatste woorden, en daarmee heeft vergeving ook figuurlijk het laatste woord in deze tragische scène. Het thema komt later terug, als Katerina zelf sterft. Zij wijst een priester af: ’Wat? Een priester? Nee hoor. Hebben jullie soms geld over? Ik heb geen zonden! God moet mij ook zonder hem vergeven. Hij weet zelf hoe ik heb geleden! En als hij niet vergeeft, dan maar niet!’
Dit is wederom een meerduidige behandeling van het thema: verwijzing naar het feit dat een priester geld kost, en de mening dat God ook zonder de priester kan vergeven. En enerzijds de onchristelijke uitspraak van Katerina dat zij geen zonden heeft en anderzijds toch hopen dat God haar vergeeft. Katerina’s woorden zijn bijna een provocatie: het christelijke basisprincipe wordt op de proef gesteld in deze situatie van menselijk onvermogen en wanhoop en priesterlijk formalisme.
Vergeving is, misschien nog meer dan het Lazarus-thema, het belangrijkste christelijke thema in Misdaad en straf. In feite begint de roman met dit thema, wederom in ongebruikelijke bewoordingen. Het betreft een uitlating van de dronken Marmeladov in de kroeg. In luidruchtige taal roept hij naar de kastelein dat hij geen medelijden van hem wil, maar dat hij gekruisigd wil worden. Want ‘medelijden met ons zal diegene hebben die met allen medelijden heeft gehad en die allen en alles heeft begrepen, Hij is de Enige, Hij is de Rechter’. En als in de verbeelding van Marmeladov die Rechter aan hem vraagt waar de dochter is die zich voor haar zieke stiefmoeder, voor de kinderen en voor haar drankzuchtige vader heeft opgeofferd, dan zal Hij meteen tegen haar zeggen:
‘“Kom! Ik heb je al een keer vergeven…Ik heb je al een keer vergeven…Ook nu worden je vele zonden vergeven, omdat je veel hebt lief gehad…” En Hij zal mijn Sonja vergeven, vergeven, ik weet dat Hij zal vergeven. Ik voelde dat al lang in mijn hart, toen ik bij haar was! En Hij zal allen oordelen en vergeven, de goeden en de slechten, de wijzen en de deemoedigen. En als Hij met iedereen klaar is, dan zal Hij ook tot ons zeggen: “Komt ook jullie binnen, zal Hij zeggen! Komt dronkaards, komt slappelingen, komt schaamtelozen!” En wij zullen allen naar binnen gaan, zonder schaamte. En Hij zal zeggen: “Zwijnen zijn jullie! Jullie dragen het beeld en het stempel van het beest. Maar komen jullie ook maar!” En dan zullen de wijzen en verstandigen zeggen: “Heer! Waarom neem je hen aan?” En Hij zal zeggen: “Daarom neem ik hen aan, wijzen, daarom neem ik hen aan, verstandigen, omdat niet een van hen zichzelf hiertoe waardig achtte…” En Hij zal zijn hand naar ons uitsteken, en wij vallen voor hem neer en beginnen te huilen en wij zullen alles begrijpen! Dan zullen wij alles begrijpen en allemaal zullen ze het begrijpen, en Katerina Ivanovna ook zij zal het begrijpen…Heer, moge uw rijk komen!’
Deze evocatie van het Laatste Oordeel is een indrukwekkende christelijke passage in de roman. Zij bevat enerzijds een diep besef van de menselijke slechtheid, en anderzijds een diep geloof in de vergevingsgezindheid van Christus en verzoening met de mensen die het slachtoffer waren van dat gedrag. Het optreden van Christus bij het Laatste Oordeel wordt verwoord door iemand die alles te vrezen zou moeten hebben, maar die zich gered weet door de oneindige vergevingsgezindheid van Christus vanwege zijn schuldbesef.
Marmeladovs woorden zijn een parodie van een preek, taalkundig geformuleerd in een mengsel van het liturgische kerkslavisch en Russische spreektaal, en vormen een indirecte kritiek van Dostojevski op het officiële christendom. Een dronken iemand uit op een schijnbaar spottende wijze een wezenlijk aspect van het christelijk geloof. Het doorbreekt elk kerkelijke moralisme en laat zien dat de redding van de mens niet afhangt van zijn verdienste maar van de goddelijke genade: het is sola gratia. Een protestants aandoende benadering, die eens te meer laat zien dat Dostojevski in zijn literaire christendom buiten het traditionele orthodoxe kader staat.
Gesloten boek
De vergeving geldt alleen als men zelf zijn slechtheid erkent, zoals Marmeladov inderdaad doet. Raskolnikov doet dat niet en de roman eindigt dan ook niet in een overwinning van het vergevingsprincipe, noch van het christelijke verrijzenisgeloof. In het kamp ondergaat Raskolnikov wel een verandering en hij wordt door het lot zelfs geconfronteerd met berouw, niettemin, ‘hij voelde geen berouw over zijn misdaad’. Toch wordt hij een nieuw mens, ‘verrijst hij’, maar die geestelijke opstanding is gebaseerd op de liefde van Sonja, en de verwerping van zijn utilitaristische ethiek is veroorzaakt door zijn ervaring van de vreugde van het leven en de schoonheid van de natuur.
Dostojevski gebruikt op de laatste bladzijden van de epiloog de termen ‘opstanding, vernieuwing, wedergeboorte’, maar geeft er geen christelijke invulling aan. Hij geeft echter wel een verwijzing naar het christendom, door vermelding dat Raskolnikov onder zijn hoofdkussen het Evangelie heeft liggen waaruit Sonja hem over Lazarus’ opstanding had voorgelezen. En dan volgt een zin die goed Dostojevski’s ambivalente presentatie van het christendom weergeeft:
‘In het begin van zijn strafkampperiode dacht hij, dat zij hem zou lastig vallen met religie, zou gaan praten over het Evangelie en hem boeken zou opdringen. Maar tot zijn zeer grote verbazing heeft zij er niet één maal over gesproken en heeft hem zelfs geen enkele maal het Evangelie aangeboden. Hij had er haar zelf om gevraagd, vlak voor zijn ziekte, en zij had hem het boek zwijgend gebracht. Tot nu toe heeft hij het nog niet geopend. En hij opende het ook nu niet.’
Het Evangelie blijft een gesloten boek, maar er flitst een hoopvolle gedachte bij Raskolnikov door het hoofd: ‘Kunnen haar overtuigingen soms niet de mijne worden? Haar gevoelens, haar strevingen ten minste.’ Geen triomf van het christendom dus, maar een open einde.
Wil van den Bercken
Prof. dr. Wil van den Bercken is emeritus bijzonder hoogleraar Russisch christendom en publiceerde o.m. Geloven tegen beter weten in (2014)
In de Waagschaal, jaargang 48, nr. 7. 29 juni 2019