Broederschap en armoede
Wim Reedijk was gemeentepredikant en promoveerde in 2003 met Zuiver lezen op een studie naar de ‘lectio divina’ van Johannes Cassianus in vergelijking met onder andere Augustinus en Origenes. Eerder al was hij radiomaker en toegevoegd docent jodendom aan meerdere universiteiten. Hij lijkt zich op dit moment theologisch het meest op te houden binnen de sfeer van Franciscaanse spiritualiteit.
Na een artikel in het blad ‘Herademing’ vroeg de uitgever hem dit uit te werken tot een aantal essays, wat heeft geleid tot het vorig jaar verschenen Zonder broederschap geen vrijheid en gelijkheid. Essays over bewogenheid. Die ietwat modieuze ondertitel had van mij weg gemogen, om het probleem dat in de hoofdtitel verwoord wordt des te beter uit te laten komen. Want een probleem is het, misschien wel meer dan ooit, of de idealen van de Franse revolutie met ons moderne denken in haar gevolg zich überhaupt met zoiets als maatschappelijke broederschap laten verenigen. Kracht en zwakte van dit boek is dat dit probleem elegant, want onbemiddeld wordt opgelost door hiervoor in de plaats de spiritualiteit van de bedelorde te stellen, met in haar verlengde de economie van het genoeg. Want veel meer dan over broederschap gaat dit boek eigenlijk, zo dringt het langzaam door, over de armoede in onze wereld als godgeklaagde uitwas van het neoliberalisme, en wordt dus daar de nood van (het tekort) aan broederschap gezocht.
Wat is broederschap?
Wat overweegt in dit boek is een lichte toets bij een zwaar onderwerp. De elf essays van gemiddeld twaalf bladzijden per stuk zijn gemakkelijk en los van elkaar leesbaar. Ze hebben alle een eigen focus, maar vormen als bij een mozaïek een geheel. Reedijk gaat daarbij na het nodige voorwerk telkens de diepte in, maar ook niet te lang en hij vermijdt het eensluidende betoog met sluitende conclusies. Er ontstaat daardoor iets van een charmante willekeur die tegelijk duidelijk maakt waar de auteur staat. Wat me opviel is dat elk reformatorisch geluid ontbreekt. We blijven geheel binnen de sfeer van de ethiek (en dus ook van de ‘gevende partij’), terwijl noties als verkiezing en verwerping, heil en onheil, schuld en boete en een persoonlijke God ontbreken.
Reedijk heeft bij zijn gedegen onderzoek niet boven tafel weten te halen, wat de Fransen naast vrijheid en gelijkheid met broederschap bedoelden. Waarschijnlijk wisten ze het zelf ook niet. Ik vermoed zoiets als een eschatologisch en licht erotisch moment dat vanzelf uit de gelijkheid van alle mensen zou voortvloeien, met een vage herinnering aan de broeders en zusters die in Christus gelijk zijn. Terwijl de guillotine natuurlijk veel eerder doet denken aan de onverbiddelijke strijd tussen broeders om de erfenis, die al met Kaïn en Abel is ingezet. Wat is eigenlijk broederschap?
Gelijkheidsdenken
Sterk is het openingshoofdstuk over Alexis de Tocqueville dat (zonder dit te noemen) pal ingaat tegen de huidige consensus die ontstaat door het werk van Jonathan Israel, dat deze revolutie in wezen een atheïstische was die de kerk ontmaskerde als onherroepelijk behorend tot het Ancien Régime. De Tocqueville meende dit aanvankelijk ook, maar Reedijk laat zien hoe hij later de kerk juist wist te waarderen als de eeuwenoude hoedster van het volk ten opzichte van de adel, zodat ze met haar christelijke naastenliefde mede aan de wieg van de revolutie stond. Het zal de ‘gouden draad’ worden van dit boek, dat de kerk vanuit ‘Jeruzalem’ Europa blijvend confronteert met het vraagstuk van rijkdom en armoede. De solidariteit met de arme was onder de heidenen niet vanzelfsprekend, maar is dat in de Bijbel wel, stelt Reedijk, met Piet van der Horst. Of het zo eenvoudig ligt, weet ik toch niet helemaal. Maar dat de kerk met Galaten 3 een revolutionair beginsel in zich draagt omdat Jood en heiden, slaaf en vrije, man en vrouw volgens Paulus in Christus gelijk zijn, is zeker waar. Maar de vraag keert hier terug: is broeder- en zusterschap dan hetzelfde als gelijkheid? Ik vermoed dat broederschap een noodzakelijke categorie is om onze gelijkheid in Christus te kunnen articuleren, in het besef als schepselen en maatschappelijk juist helemaal niet gelijk te zijn en ook lang niet altijd te kunnen of hoeven zijn. Paulus hield geen pleidooi voor afschaffing van de staat of de slavernij en wist tegelijk van een hefboom die dit alles buiten werking stelde. In de Franse of Russische revolutie, maar ook in het absolute utopisme van Westers links (dat eigenlijk gelooft in een soort communisme maar dan zonder dictatuur van het proletariaat), is deze dialectiek tussen schepping en verlossing verloren gegaan. En wat overblijft is een gelijkheidsdenken juist zonder broederschap.
Christelijke armoede
Dat het kruis alleen de bron van alle broederschap en dus ook zusterschap kan zijn, zou je verwachten aan te treffen in de drie hoofdstukken over armoede als een deugd die nu volgen. Als ‘hart’ van het boek geven zij de theologische legitimatie van het begrip broederschap, waarbij dus armoede positief wordt ingekleurd. Dat de ware ‘christelijke armoede’, en dus niet het utopische ‘geen gezeik, iedereen rijk’, het enige antwoord is en kan zijn op onze schrijnende armoede wereldwijd, is natuurlijk een spannende gedachte. Ik zou ook niet weten hoe je het anders kunt zien. Maar wat is ‘christelijke armoede’? Het ietwat brave ‘ora et labora’ van de monniken kan mij niet of nauwelijks overtuigen. Ook niet een Jezus, zoals Reedijk Hem nogal negentiende-eeuws schetst aan de hand van de Spaanse exegeet José Pagola. Jezus gaat hier als een arme onder de armen rond in Galilea en veroordeelt niemand van de zondaren en hoeren. Dat zou er eerder voor pleiten dat de armoede helemaal geen probleem is, maar juist de rijkdom. Hier mis ik opnieuw de doordenking van wat broederschap is ten opzichte van gelijkheid: bijvoorbeeld dat gedeelde en gedragen armoede een bron van rijkdom is. Armoe is een vreselijk vereenzamende factor die Jezus met zijn eigen rijkdom én oordeel (ook in zijn Godheid) nu juist weet te doorbreken. En dat dan Franciscus voor Christus helemaal arm wilde zijn, opdat zijn leven niets meer om het lijf had? Mooi en verhelderend vond ik Reedijks waarneming dat bij Franciscus de zelfverkozen armoe veel meer een (typisch mannelijk!) solistisch project was dan bij zijn ‘zuster’ Clara, die met andere vrouwen ging wonen.
Al met al zie ik meer in Paulus’ huistafels die pleiten voor het samenleven van schepselen in juiste verhoudingen ‘naar de maat van Christus’, dus meer in het ordenen van het ‘gewone leven’ vanuit de waarheid van het kruis, dan in het persoonlijk afleggen van alles wat je hebt. Dat laatste kan natuurlijk een oprechte roeping zijn – maar ik denk meer om je eigen rijkdom (en zonde) te bestrijden dan om de vinger te leggen op de wereldwijd groeiende armoede.
Basisloon
In de laatste vijf essays komt deze nu geheel aan bod. Dan gaat het over de armenzorg als liefdadigheid of recht, en wordt er een pleidooi voor het basisloon gehouden; van Adam Smith wordt mooi aangetoond hoe deze inderdaad voor de kapitalistische productiewijze was, maar dan juist vanuit de staat geleid en gecontroleerd (‘wantrouw de voorstellen van ondernemers’), en van Marx heet het ronduit dat zijn analyse nog even actueel is als 150 jaar geleden. Het laatste hoofdstuk wijst er tot slot op hoe onze wereld op een algehele catastrofe uitloopt wanneer wij niet willen minderen maar blijven meerderen. Broederschap wordt zo ten slotte vooral gedefinieerd als de bereidheid van het Westen een flinke stap terug te doen, zonder dat er iets zinnigs gezegd kan worden over het effect en de afloop hiervan. De vraag of er werkelijke broederschap voort had kunnen komen (en kan komen) uit de idealen van de Franse revolutie wordt helaas niet aangegaan. Daarvoor lijken me gelijkheid en broederschap bij Reedijk ook net te dicht bij elkaar liggen. Maar dat het aan broederschap ontbreekt in ons moderne denken, wordt rijkelijk aan de orde gesteld.
Het boek zet me aan tot nog twee opmerkingen. Er is een essentieel verschil tussen het delen van rijkdom en het delen van armoede. Het eerste creëert mijns inziens geen broederschap zo lang dit blijft gevangen binnen het denken in gelijkheid, gebouwd op jaloezie en afgunst. Broederschap daarentegen ontstaat juist daar, waar we niet zozeer worden aangesproken op onze rijkdom en plicht tot armenzorg, als wel leren begrijpen dat we zelf net als anderen een arme zijn – en dan niet vol ressentiment, maar als het even gaat met een boterham met tevredenheid die ook voldoet. Armoede is nooit een puur materiële standaard, maar heeft ook te maken met een geestelijke component, te kunnen delen bijvoorbeeld, de minste te kunnen zijn, in je armoe toch rijkdom te vinden. Wees ervan overtuigd dat rijkdom werkelijk een inherent geestelijk en materieel probleem is waar je beter verre van kunt blijven, en kijk niet toch stiekem scheel naar bijvoorbeeld het koningshuis.
Ten tweede: de rijken zullen, op een enkeling na, vanuit hun eigen ressentiment nooit plaatsmaken voor de armen. Ik denk dat we dat ook allemaal weten. Nederland zal dan ook helemaal niet gaan minderen. En Europa ook niet. Het is te gek voor woorden hoe de Centrale Europese Bank miljarden euro´s in de economie pompt om meer te consumeren, terwijl Europa tegelijk de mond vol heeft van het klimaat – maar zo is het. Alleen een ramp zal ons waarschijnlijk weer leren wat armoe en rijkdom is. ‘Christelijke armoe’ is dan denk ik toch zoiets als in vrees en beven kunnen zeggen: en wees blij als je op de dag van de ramp niet tot deze laatste categorie van de rijken behoort – en tegelijk weten dat toch zij het weer vooral zullen redden. Totdat Christus komt en zelf oordeelt.
Wessel ten Boom
Wim Reedijk, Zonder broederschap geen vrijheid en gelijkheid. Essays over bewogenheid, Utrecht: Kokboekencentrum 2019, 143 pp, €14,99
In de Waagschaal, jaargang 49, nr. 2. 8 februari 2020