Bonhoeffer over het wezen van de kerk

logoIdW

Wat is eigenlijk de kerk, wat is haar wezen, haar kern? Wat is haar plaats in de wereld van vandaag? Welke taken zijn er voor haar weggelegd? Hoe hebben we het kerkgebouw te waarderen, en hoe het ambt? In een tijd waarin enerzijds kerkgebouwen sluiten en worden afgestoten, waarin er anderzijds op pioniersplekken ook nieuwe gemeenten ontstaan, is het relevant om deze en soortgelijke vragen te doordenken. Het is daarbij waardevol en verrijkend dat ook stemmen van vroeger worden meegenomen in deze ecclesiologische bezinning, met name van hen die zich uit liefde voor de kerk, kritisch tot de kerk hebben verhouden. Eén van die stemmen die het waard zijn gehoord te worden, is (natuurlijk) die van Dietrich Bonhoeffer (1906-1945). Hij heeft zich vanaf zijn studietijd met de vraag naar de kerk beziggehouden, promoveerde op een studie in de ecclesiologie en gaf in 1932 (‘het jaar van de waarheid’ genoemd) in Berlijn (!) een collegereeks over het wezen van de kerk – op het moment dus dat alle theorie en theologie botst op de harde realiteit van de toenemende macht van het nazisme. Wat hebben mooie gedachten over de kerk dan te zeggen? Omdat Bonhoeffer deze vraag niet uit de weg gaat, geeft dat zijn colleges een gevoel van urgentie. Het gaat ergens om!

Deze collegereeks vormt de kern van het boek ‘De levende kerk. Teksten over de kerk 1932 – 1933’, dat daarnaast nog twee preken, een toespraak, een lezing en een radiolezing van Bonhoeffer bevat. Edward van ’t Slot, bijzonder hoogleraar te Groningen (RUG), seminariedocent en onderzoeker aan de PThU, zorgde voor de vertaling van Bonhoeffers colleges (gebaseerd op aantekeningen van twee daarbij aanwezige studenten) en de andere teksten. Bovendien leidt hij elke tekst helder en kernachtig in, geeft hij bij de teksten zo nodig toelichting of achtergrondinformatie, en weet hij er met een inleiding en naschrift een afgerond en relevant geheel van te maken.

De inleiding biedt onder andere een mooi overzicht van de ontwikkeling van Bonhoeffers visie op de kerk, en dat is belangrijk om tot een juiste waardering van de teksten uit 1932 te kunnen komen. Als het namelijk zo zou zijn geweest dat Bonhoeffer in ‘Verzet en Overgave’ tot totaal andere gedachten over de kerk zou zijn gekomen dan in de collegereeks het geval is, dan had dat zwaar moeten meewegen bij de waardering van deze colleges. Dat is echter niet het geval, zo stelt Van ’t Slot. “Bonhoeffer liet zich plaatsen op de plaats waar God zelf de kerk altijd weer in het leven roept: in het heetst van de strijd, in het midden van de wereld” (p.7). En dat is precies een kerngedachte van de colleges uit 1932.

Na de inleiding en de teksten van Bonhoeffer volgt er een naschrift waarin Van ‘t Slot lijnen trekt naar de huidige kerkelijke praktijk. Hij gaat naar aanleiding van Bonhoeffers teksten in op het sluiten van kerkgebouwen (een gemeente kan ook zonder ‘dak’), maar daarnaast ook op het gebruik van kerkgebouwen die (nog) niet gesloten zijn (‘vaker open’). Daarnaast deelt hij zijn gedachten over doelgroepkerken, waar hij zo zijn vragen bij heeft, en pioniersplekken. Ook stelt hij vanuit Bonhoeffer het ambt aan de orde en de vraag naar de verhouding tussen gemeente en ambt. Hij vervolgt met een dogmatische correctie, door Bonhoeffers definitie van kerk: ‘Christus die als gemeente bestaat’, pneumatologisch te verdiepen. Hij ziet bij Bonhoeffer namelijk te weinig aandacht voor het spreken over de heilige Geest in de ecclesiologie. Het geheel sluit hij af met een concluderende paragraaf.

Het boek dat Van ’t Slot heeft samengesteld is – kortom – een waardevolle bijdrage aan de bezinning op de kerk; de teksten van Bonhoeffer bevatten veel gedachten die ook voor de kerk in Nederland in de 21e eeuw relevant zijn, zoals ook blijkt uit het naschrift. Van ’t Slot pakt in het naschrift dus een aantal gedachtelijnen van Bonhoeffer op. Ik wil dat nu, veel summierder, ook doen. Ik doe dat vooral vragenderwijs en stel een aantal vragen bij drie gedachten van Bonhoeffer.

In een paragraaf die handelt over ‘de plaats van de kerk’ deelt Bonhoeffer een aantal scherpe observaties. De kerk weet haar wezenlijke plaats niet meer, zo stelt hij, en daarom voelt zij zich nergens helemaal thuis. Ze kiest daarom zelf haar plaats uit, door Bonhoeffer ‘voorkeursplaats’ genoemd. Daarbij denkt hij in het bijzonder aan het middensegment. De burgerij is volgens hem de voorkeursplaats van de kerk. Er worden in de kerk dan ook alleen maar kleinburgerlijke zorgen benoemd, gekend en meebeleefd. Maar die voorkeursplaats is niet de wezenlijke plaats van de kerk, zo gaat Bonhoeffer verder. Wat wel haar wezenlijke plaats is, is aan God. “Waar God de kerk ook maar haar plaats laat vinden, daar is haar plaats, daar is een kerkplek” (p. 43). De kerk moet daar zijn waar God spreekt en wordt door God zelf op haar plek gesteld.

Dat zijn gedachten die te denken geven, maar die ook de wezenlijke vraag oproepen, hoe de kerk ontdekt waar God spreekt en op welke plek zij gesteld is. Wellicht is het in lijn met Bonhoeffers denken om te antwoorden: in het heetst van de strijd. Maar aan welke strijd moeten wij dan denken en waar wordt die het heetst gevoerd? En is het uit te sluiten dat voor ons geldt dat de strijd juist wel gaat om het hart en de ziel van het middensegment? Heerst daar niet angst voor het onbekende en onzekerheid? Of spreekt en werkt God op dit moment ergens anders?

Belangrijk is ook wat Bonhoeffer in de paragraaf over de plaats van de kerk in de christenheid zegt over God. God doordringt heel het alledaagse leven tot in de kern, zo zegt hij, en “dus moet Hij in alles worden bespeurd en moet alles zo worden beoordeeld: onder het gezichtspunt van Gods oordeel” (p. 49). Daarom moet de kerk ervoor waken er alleen te zijn op die momenten waarop het gewone leven onderbroken wordt; dan dreigt namelijk niet alleen de kerk – want dat is nog niet zo erg – maar God zelf een deelaspect van het leven te worden, zo werkt Van ’t Slot deze zinnen uit (p. 205). Dat vind ik een mooie gedachte, maar de vraag is wel hoe wij God dan in alles bespeuren. Het doet me denken aan de ignatiaanse spiritualiteit, waarvan het uitgangspunt is: ‘God vinden in alle dingen’. Zou Bonhoeffer deze kant op willen? Opvallend is wel dat hij spreekt over ‘het gezichtspunt van Gods oordeel’, terwijl de ignatiaanse spiritualiteit is gericht op de vreugde. Sluiten die verschillende oriëntaties elkaar uit, of kunnen die ook samengaan? Wat bedoelt Bonhoeffer in dit opzicht eigenlijk met Gods oordeel? Valt daar een positief oordeel ook onder? Ook deze belangrijke, relevantie gedachtelijn van Bonhoeffer roept dus de nodige vragen op.

De vorige twee gedachtelijnen kwamen uit de collegereeks, ik wil tot slot nog een zin uit een opstel over de kerk lichten, die – hoewel Bonhoeffer spreekt over een “opmerking terzijde” (p. 178) – mijns inziens ook vandaag de dag relevant is. Hij schrijft over de rechte verkondiging, en stelt dan – terzijde dus – dat de kerk er niet onder lijdt dat er te veel gepreekt wordt, maar dat er te veel valse (cursivering in de tekst) prediking is; en evenzeer hieronder: “dat we niet meer weten dat als je niks meeneemt de kerk in, je ook niets meeneemt naar buiten; dat wil zeggen we lijden eraan dat we valse preekluisteraars zijn” (p. 178). Dat is kras uitgedrukt en helaas werkt hij deze opmerking terzijde niet uit en maakt hij niet duidelijk wat wij dan zouden moeten meenemen. Maar dat dit een belangrijk punt is, is voor mij helder, en dat hier wel wat huiswerk voor de gemeente en dus voor mijzelf ligt, ook. Met welke houding en verwachting komen we? Hoe luisteren we? Het is goed dat Areopagus, centrum voor contextuele en missionaire prediking, in een nieuwsbrief (juli 2019) aangeeft hier de komende tijd op in te zetten.

Uit deze vragen blijkt dat de teksten van Bonhoeffer genoeg stof tot bezinning bieden, en dat blijkt nog duidelijker uit het naschrift van Van ’t Slot zelf. Ik wil hem daarom hartelijk danken voor dit boek dat iedereen die wil nadenken over de kerk of Bonhoeffers gedachten over de kerk wil leren kennen veel aanreikt.

Aaldert Gooijer

Dr. A. Gooijer promoveerde in 2016 op het proefschrift De Geest in schepping en verlossing. De betekenis van Pinksteren in de theologie van Karl Barth en Karl Rahner, dat onder meer gaat over de ecclesiologie van beide theologen. Hij is gemeentepredikant.

Dietrich Bonhoeffer, De levende kerk. Teksten over de kerk 1932-1933 (vertaald en bezorgd door Edward van ’t Slot), Utrecht: Boekencentrum 2018, 218 pp., EUR 22,99.

In de Waagschaal, jaargang 28, nr. 10. 12 oktober 2019