Binnenkamer
Eens droomden wij vanuit de dakkapel
het Koninkrijk van God.
Was jij het niet, met wie ik ooit als Habakuk
op uitkijk stond?
Nu moet ik van mijn binnenkamers spreken.
De openbare tempeldienst is met ingang van heden afgeschaft
Excuses voor het ongemak
Wij doen de luiken toe
O kamer, open wond
gestolde mond naar binnen toe, echoholte van Gods Woord
die ergens tussen baarmoeder en graf niet wil ontbreken.
Wie kent er niet de binnenkamer
als vroom gekoesterd pronkstuk van het huis?
Loze ruimte nog van voor de schepping
waar Mozes nauwlijks raad mee weet
de ziel zich onaantastbaar weet
O kamer, van mijn onvermogen
schatkamer, waar stille woede overnacht
die mij gedoogt, niet als zijn heer maar gast
alsof ik zelf niet mag ontbreken
Ik moet van mijn binnenkamer spreken
maar ben als Jeremia alle woorden moe
O red toch de oud-hollandse binnenkamers!
Die geboende woonstede van onze eens verkoren vaders,
tot berging van wie op Hem wacht!
Ik gedenk de ark van het verbond die wij ooit sloten.
Sluit zijn kist met roestvrij stalen schroeven toe,
met alles wat ooit eeuwig, heilig, dierbaar is geweest,
en geef het aan de vlammen prijs
want alle vlees zal van Hem spreken
of boek een enkele reis, naar Babylon
betrek een huis, met open kamer, in de buurt van het paleis
met uitzicht op de zon en bid de mensen vrede toe.
De Heer moet zich verbergen voor wie Hem wacht.
De dag wordt even donker als de nacht.
Hij zal ons in zijn eigen binnenkamer bergen.
De Heer zal met zijn Klaagmuur ons omringen
geen vijand laat Hij in zijn woning toe.
Maar ik sta hier als een hinde, en ben als Jeremia
alle mooie woorden moe.
Ik kan de uitgang van mijn binnenkamer niet meer vinden.
Wessel ten Boom
(In de Waagschaal, jaargang 49, nr. 7. 4 juli 2020)