Bijeen-denken: Miskotte en de mystiek

logoIdW

 

Lezing Désanne van Brederode in de Thomaskerk op 5 november 2015

(eerste helft; voor tweede helft zie 45/2, 6 febr. 2016)

 

 

Geachte aanwezigen,

Vorige week vrijdag was ik aanwezig bij een clubje mensen dat een symposium van één dag voorbereidt, te houden in het voorjaar van 2016, over Goethe’s Faust. De doelgroep bestaat idealiter uit leerlingen in het laatste jaar van het VWO/gymnasium, studenten en jongeren die pas zijn afgestudeerd en net aan het werk zijn, of die hun werk-roeping nog moeten vinden.

Onder de voorbereiders bevond zich een jongeman die tijdens de kennismakingsronde opmerkte dat de overbekende verzuchting van Faust: ‘Zwei Seelen wohnen, ach, in meiner Brust!’ voortdurend in zijn leven terugkwam. Hij lichtte toe: ‘Als ik bijvoorbeeld wandelde door een boslaan, dan genoot ik van deze wereld, van het moment, die afzonderlijke bomen, het licht, de sfeer van het seizoen, van deze plek en dat ik dit nu zag, en tegelijk was ik me bewust van een soort eeuwige, onvergankelijke ideeënwereld waarvan deze bomen alleen maar afspiegelingen waren – en wat was, of is, nu de waarheid? De zintuiglijke, subjectieve waarheid van mijn waarnemingen, mijn zijn-in-de-wereld, in deze tijd, of de grote, objectieve geestelijke waarheid die we vermoeden, maar nooit volledig kunnen kennen? Hoe verhouden die waarheden zich tot elkaar – en tot al die verschillende subjectieve waarheden van alle andere mensen? Die strijd tussen die twee zielen in mijn borst, is helaas nooit beslecht. Ik behoud deze vragen en heb er nog steeds geen verzoenend, verlossend antwoord op gevonden.’

U begrijpt, ik zeg dit in mijn eigen woorden, en ik hoop dat ik de jongen goed begrepen heb. Na afloop van de bijeenkomst sprak ik hem nog even apart, ik begreep dat hij schreef en vroeg waaraan hij bezig was, hij antwoordde dat er binnenkort een sprookje van zijn hand zou verschijnen en hij voegde eraan toe dat hij in alles een romanticus was, die zich anders dan zoveel andere schrijvers, totaal niet verbonden voelde met de actualiteit, met de zorgen en vragen van vandaag. Net als Goethe hield hij meer van de innerlijke zoektocht, van de grote menselijke, filosofische en spirituele thema’s en liet hij de waan van de dag graag buiten de deur. (Ik laat graag in het midden of Goethe werkelijk zo iemand was… ) Dat ikzelf ook schrijver ben, wist de jongen niet – maar ik vond dat in dit geval wel komisch, aangezien ik hem al een paar maal iets had horen opmerken over de worsteling in zijn schrijverschap en daarbij had gedacht: “Tjongejonge, toe maar. Alsof je al een heel oeuvre op je naam hebt…”

Na de opmerking over zijn eigen romantische inborst zei ik dat een schrijver, juist een schrijver van fictie, toch heel goed beide domeinen zou kunnen verbinden, in plaats van te denken in of/of. Het gaan van een innerlijke zoektocht en het jezelf bezighouden met de actualiteit, met haar kwesties en (morele) problemen: waarom zouden die activiteiten gescheiden zijn? We lieten de vraag de vraag en namen afscheid. Maar ik was en ben de jongen enorm dankbaar voor zijn openhartigheid. Want hij bracht daarmee een dilemma aan het licht waarmee veel nadenkende, bewust levende mensen worstelen. Ook zonder kunstenaar, dichter of schrijver te zijn. Zelfs zonder de twee zielen in de borst van Goethe’s Faust te kennen.

Mystiek

Voordat ik hier nader op in ga, wil ik even stilstaan bij het woord mystiek. Je zou mystiek de overtreffende trap van romantiek, van het romantische verlangen kunnen noemen. De eenzame, uit de wereld afgezonderde ziel wil zichzelf omspitten, niet met als hoofddoel om eigen zonden (of de neigingen daartoe) te overwinnen, of in het reine te komen met traumatische ballast uit het eigen verleden: het zelfonderzoek, het gewetensonderzoek, de innerlijke strijd zijn bedoeld om ruimte te scheppen voor goddelijk inzicht, voor eeuwige waarheid, voor een mogelijke, genadevolle hoewel pijnlijke inslag van een transcendente kracht – die in veel mystieke stromingen wordt aangesproken als een Gij, een jij, een jou, een Du, maar in ieder geval als een persoon, soms als een geliefde.

De mysticus ploegt zijn diepste, zo gelaagde, meerduidige bodem om, wil los komen van gemengde gevoelens, van dubbelhartige intenties, van egoïsme, hebzucht, gulzigheid, ijdelheid, angsten, kleinzieligheden, van banale bekommernissen om geld, voedsel, kleding, een dak boven het hoofd, een bad, een beetje comfort, en van een bovenmatige, ‘ongezonde’ interesse in wereldse geneugten, maar ook van een teveel aan interesse in vergankelijke (nieuws)feiten en maatschappelijke, sociale problemen. De sluier van de schijn moet worden weggenomen: de mysticus wil zich volkomen authentiek en zuiver tegenover die Ene plaatsen, die de oorsprong is van alles – en wat hij of zij verlangt is een opgaan, een eenwording, hoe kortstondig ook, met deze gulle bron van licht, liefde, wijsheid, warmte, vrede en harmonie. Iets daarvan heeft de mysticus ooit al eens gevoeld, hij of zij heeft in ieder geval een vermoeden van het bestaan van zo’n goddelijke kracht, en je zou het begrip ‘verlangen’ hierdoor misschien nog wel beter kunnen vervangen door ‘heimwee.’

Heimwee naar de waarheid. Heimwee naar de volkomen waarachtigheid en geloofwaardigheid. De mysticus kan zich niet thuis voelen in deze wereld, deze tijd: hij weet dat zijn huis ergens anders is, bij iemand anders, en het woord ‘iemand’ behoort met hoofdletters te worden geschreven, of met ontzag en op eerbiedige fluistertoon te worden uitgesproken. Te groot om zomaar een naam te mogen dragen. Dus niet: ‘Het mag geen naam hebben.’ Integendeel. Het mag alle namen hebben, maar zelfs dan blijft het geheim onuitsprekelijk. Zelfs dan kun je, met Dionysius de Areopagiet, alleen maar zeggen wat deze godheid allemaal niet is. Of niet volledig is. Eigenschappen in overvloed, maar pin hem – of haar, of het – er niet op vast.

Natuurlijk leeft de mysticus in de wereld, in de tijd, maar wel met de gedachte dat die beide maar afleiden van dat, ‘waar het werkelijk om gaat.’ Hooguit mogen de fysieke wereld en de vergankelijke, bedrieglijke klokkentijd dienen als weerstanden, als te overwinnen obstakels, als wetstenen waaraan je het zwaard van de waarheid moet slijpen, wil het nog langer het wezenlijke van de schijn kunnen blijven scheiden. Deze aarde, deze actualiteit wordt voor de mysticus, net als voor de romanticus, het decor voor een avontuur van de ziel – een reis van een pelgrim die het ene moment een speelbal lijkt van het noodlot, en zich op een ander moment moedig door vele testen en vuurproeven heenslaat, om nadien weer een stapje hoger te stijgen op de ladder naar boven toe.

Na implosies van stille wanhoop, vertwijfeling, zelfverachting soms, na het gevoel duizend doden te zijn gestorven, is er dan toch weer die opwekking, en de mystieke ziel ziet zichzelf herrijzen, nog mooier, nog lichtdoorlatender dan ooit tevoren, in het licht van de trouwe, lang verhoopte Geliefde met wie ze zo graag voorgoed zou versmelten. Ook al durft ze er niet zeker van te zijn of haar dit, na haar dood, ook werkelijk is vergund – want helaas is vervolmaking niet haalbaar, zolang de ziel een mensenziel blijft in een mensenlichaam, met beperkte mensen-geestelijke kennis, in een mensenwereld die nu eenmaal van illusies en domme toevalligheden aan elkaar hangt.

Zelfontplooiing

In een milde versie, een light-versie, kan dit oerbeeld van de mystiek, en van mystici, zich verheugen in toenemende populariteit, niet in de laatste plaats onder jonge mensen. Geen wonder: het is een vorm van godsdienstigheid die, hoewel ze niet zelden ego-loosheid nastreeft, toch in hoge mate individualistisch is, en individueel gepraktiseerd kan worden. Natuurlijk kun je in groepsverband mediteren, maar dan toch blijft de groep bijzaak of noodzakelijk kwaad, en hetzelfde kan worden gezegd van de leermeester, coach of goeroe. Die reikt oefeningen aan, stappenplannen, inzichten: maar als het goed is, ga je daar ieder op je eigen manier en in je eigen tempo mee aan de slag. Spiritualiteit waarbij je één ding zeker weet: je maakt er geen vuile handen mee. Je probeert de werkelijkheid er niet mee te veranderen of nog erger, naar je hand te zetten. Je legt anderen niets op, en je legt niemand een strobreed in de weg. Wat telt zijn persoonlijke groei en ontwikkeling, zelfontplooiing, en kostbare ervaringen die van het leven een kunst maken – die je in verbinding brengen met een hoger ik, een hoger weten, een eeuwige ideeënwereld, een universum waarin alles met alles samenhangt en al het zijnde in diepste wezen schoon, waar en goed is, mits je je er maar voor openstelt. En dat openstellen, onbevangen, kun je dus leren. Daar zijn moderne en heel oude technieken voor, uit verschillende culturen.

In een tijd waarin de wereld ongevraagd met bakken bij mensen binnenkomt en ze bijkans lamslaat, is deze terug-wending naar de mystiek niet zo vreemd. Maar ik durf te wedden dat de romanticus en mysticus-in-spe die, verleid door de titel, eens door dit werk van Miskotte bladert, van een koude kermis thuiskomt. Datzelfde geldt overigens voor de praktische idealist, die een beetje inspiratie zoekt om zijn daden kracht bij te zetten en die niet ten onder wil gaan aan het gevoel dat zijn druppels op de gloeiende plaat de plaat niet minder gloeiend zullen maken – dat alles al bij voorbaat gedoemd is om vergeefse moeite te blijven.

Miskotte doet niet aan ‘beetjes’. Niet aan exquise druppeltjes mystiek-light én niet aan kruimels powerfood voor sportieve handen-uit-de-mouwen-pragmatici, die een paar jaar geleden nog in Ghana een weeshuisje bouwden, die vorig jaar nog een kerstmaaltijd voor daklozen organiseerden, en die vandaag klaarstaan voor het inzamelen van kleding voor Syrische vluchtelingen en/of het aangaan van het gesprek met boze PVV-ers. Voor alle duidelijkheid: Miskotte deed niet schamper over deze onderling zeer verschillende types, ieder met een eigen, eenzijdige bevlogenheid: nee, voor hem leek er simpelweg geen of/of te bestaan.

Ik besef dat dit een gevaarlijke bewering is. Alsof Miskotte alles in één beweging op een grote hoop veegde. ‘Er zijn vele wegen die leiden naar de top van de berg, maar eenmaal boven is het uitzicht overal hetzelfde.’ Dat schijnt een Chinees spreekwoord te zijn, maar het is hoe dan ook de perfecte rechtvaardiging van een soort gemakzuchtige tolerantie: laat duizend bloemen bloeien. Zolang ik me dan maar niet in al die duizend bloemen hoef te verdiepen. Wie alles even hoog acht, acht tenslotte helemaal niets.

Wat ik bedoel is dat Miskotte op krachtige wijze het eerder genoemde dilemma afwees. Hij zette contemplatie en caritas, mystiek en praktijk, bidden en werken niet tegenover elkaar, bijvoorbeeld om ze beide een waarde toe te kennen en hierna te beweren dat alleen een evenwichtige afwisseling tussen beide een benauwende eenzijdigheid (en daarmee de hoogmoed ten opzichte van de andere houding of kwaliteit) zou kunnen voorkomen – maar hij bracht het één IN het andere, en omgekeerd. Bidden wordt bij Miskotte een vorm van werken. Hard werken. Met de handen in de modder. Werken wordt bij Miskotte een vorm van bidden, heiligen, eerbiedigen, van verlangen en van overgave. De mysticus droomt zich niet weg uit deze wereld, zoekt het niet hogerop, zondert zich niet af om in alle rust het eigen hart te bewerken zoals de boer zijn land, opdat de zon zijn werk eraan kan toevoegen – de mysticus gaat juist de straat op, leest wat er te lezen valt, ziet films, laat zich informeren, verwarren desnoods, alles in het volle besef dat hij misschien wel heimwee kan hebben naar een bron, een oerbegin, een Ene uit wie de gehele schepping, incluis hijzelf geworden is, dat hij misschien wel terugverlangt naar het paradijs, maar dat dit paradijs voor hem niet meer bestaat.

Daar is de bijbel duidelijk over. Terug naar de begintuin kunnen we niet meer. Nooit meer. Ook de opgestane Christus, die door Maria van Magdala voor een tuinman, een hovenier wordt gehouden, is daar helder over: ‘Noli me tangere. Houd me niet vast, raak me niet aan.’

Er is echter wel een visioen, maar niet van een Hof van Eden: het is het visioen van een stad, van het Nieuwe Jeruzalem. Een plek die nu nog niemand kent, die nog door niemand is betreden, die welllicht nog gebouwd dient te worden, ook al zag Johannes deze twaalfpoortige stad met haar doorschijnende gouden tegels levendig voor zich, alsof hij de tegels al eens blootsvoets had betreden en er soms met zijn zolen doorheen kon blikken. Mijn God, wat was er nog veel werk aan de winkel!

Er-tussen-zijn

U snapt waar ik naartoe wil. De mystiek van Miskotte is een mystiek van het ten volle er-tussen-zijn. Er tussen willen en moeten zijn. Tussen Alpha en Omega. Tussen Genesis en Openbaringen. Menszijn is het heimwee voelen, willen dragen, de herinneringen, de nostalgie – en de even fantastische, zij het ongewisse dromen durven dromen, en dit niet ergens in een stil hoekje, onder zielsverwanten, maar gewoon, tijdens het aanpoten of het lezen van de krant.

De lekke sloep met vluchtelingen: een actueel, maar ook een eeuwig beeld van wie we allemaal ten diepste zijn of kunnen worden. Zowel gered, als drenkeling-in-aanleg. Geen al te grote bekommernis om de strijd tussen de twee zielen in die ene borst, zolang die ene borst maar één blijft, en er een hart in blijft kloppen, vurig, onstuimig, klagend en woedend soms, tussen die twee zielen in.

Alweer ligt hier een gevaar op de loer: om Miskotte te zien als een pleitbezorger van de gulden middenweg, opgevat als een rustig begaanbare, brede weg, die het beste van twee werelden in zich verenigt en hegeliaans ‘Aufhebt’. Een mooie ‘route du soleil’ voor de ziel die onafgebroken wordt blootgesteld aan de verleidingen van een te verstandelijk, natuurwetenschappelijk, technologisch, op vooruitgang gericht denken enerzijds, en een te sentimenteel, zweverig, kunstzinnig, verbeeldingsvol wegdromen anderzijds. Die als een koorddanser poogt de balans te bewaren tussen de almaar voortstuwende horlogetijd en de Kairotische tijd waar Joke Hermen zo menige lans voor breekt.

Voor Miskotte telt weliswaar het midden, het ‘ertussen zijn’, de volkomen inter-esse, letterlijk, maar dan toch nooit op een veilige manier. De gulden middenweg is geen abstract concept dat hooguit nog even ‘gemaakt’ moet worden, dat maakbaar is. Laat staan dat die weg al voor ons klaarligt en we alleen nog maar even een spirituele variant van Google Maps hoeven raadplegen, of goed naar onze innerlijke Tomtom hoeven luisteren om ervan verzekerd te zijn dat we nooit meer zullen dwalen en verdwalen. Juist het blindvaren op dergelijke aannames is voor Miskotte hetzelfde als het willoos achterna deinen van dwaallichten, naïef, ogenschijnlijk egoloos, maar zonder ooit een ego, een ik te hebben gekend dat bewust op het spel gezet kan worden. Dat het risico van het geloven aandurft en aangaat.

Misschien kunnen we de middenweg nog het beste opvatten als een weg die zich openbaart waar we hem niet eens meer durven verwachten. Ik denk aan Mozes, aangekomen bij de zee, de legers van de farao achter hem en zijn volk, en dan die uiteen wijkende golven. Díe middenweg. De middenweg van Christus die zelfs geen weg meer nodig heeft, maar over het water loopt. Een onbestaanbare weg, die in de bijbel toch aldoor wordt getoond. Golventegels die het blijken te houden, tegen beter weten in. Wat niet wegneemt dat je, als gelovige, wel degelijk de wetten van de natuur, van de zwaartekracht, serieus dient te nemen.
Maar een gelovige neemt twee werkelijkheden gelijktijdig even serieus. Zonder te spreken van een dilemma. Veeleer van een spanningsveld.

Voor Miskotte is religieus of mystiek leven, leven in een spanningsveld. De wereld is één groot spanningsveld. De innerlijke wereld is één groot spanningsveld. Is dat erg? Niet als je vindt dat de boog altijd gespannen moet zijn – en in gespannen toestand is niet alleen de boog, maar ook de af te schieten pijl op z’n best.

Wat Miskotte vermocht is het samen-denken, het bijeen-denken, van onverzoenlijke grootheden, maar dit dan weer zonder ze te verzoenen. Gethsemane, Golgotha, Pasen en Pinksteren: je kunt ze beleven in één dag, één nacht, één uur. Niet na elkaar, maar, als gezegd, ín elkaar. Het lijden mee-lijden, zonder alvast een voorschot op de verrijzenis te nemen. De vreugde van Pasen leven, zonder daar een droeve kop om de Lijdenstijd bij te trekken.

(wordt vervolgd)

Désanne van Brederode

D. van Brederode is schrijfster