Bijdragen aan bezinning op de dienst aan het Woord

logoIdW-e1677570004807.jpg (100×115)

In de ambtsdiscussie in de Protestantse Kerk in Nederland heeft de ‘dienaar des Woords’ een centrale plek gekregen. Het rapport Geroepen en gezonden (2020) merkte als het eigene van het predikantsambt ‘de bediening van Woord en sacramenten’ aan. Dat was een verrassende stap, omdat het in de discussie niet in de laatste plaats ging om de kerkelijk werkers, de hbo-opgeleide theologen, terwijl de ‘bediening van het Woord’ zeker vanuit traditie en geschiedenis eerder academisch klinkt: grondtalen! Zelfstandig kunnen vertalen en exegetiseren. In datzelfde rapport werd deze connotatie echter expliciet weersproken: 

 

“in de aanduiding ‘dienaar des Woords’ verwijst ‘Woord’ niet per se naar de Schriften in de oorspronkelijke oude talen, maar breder naar het staan in de traditie van het geopenbaarde, doorgegeven en verkondigde Woord. Het Woord is immers ten diepste Christus zelf, het vleesgeworden Woord. Hij is het die in de bediening van Woord en sacramenten als het Hoofd zijn Lichaam, de gemeente, aanspreekt, oproept, bemoedigt, vermaant, vertroost en toerust tot haar missionaire en diaconale roeping. In zoverre – en alleen in zoverre! – kan ook van de dienaar des Woords worden gezegd dat deze in de bediening van Woord en sacramenten staat tegenover de gemeente.” (19)

 

Zo wordt theologisch ruimte gecreëerd voor een ‘dienaar des Woords’ die de Schriften niet in de oorspronkelijke oude talen kan lezen. De bediening van het Woord kan ook zonder, kan ook op andere manieren gestalte krijgen.

Het uiteindelijke rapport Ruimte voor Woord en Geest (2024) is in deze lijn verder gegaan: ‘bediening van het Woord’ is het wezenlijke van het geordineerde ambt, en ‘dienaar des Woords’ is dan ook de overkoepelende benaming voor de voorganger, die in twee gedaanten optreedt, namelijk de predikant (academisch opgeleid) en de pastor (hbo-opgeleid). 

 

Het is te prijzen dat de ‘dienst aan het Woord’ het centrale is gebleven. Je zou kunnen zeggen: een protestantse kerk, gebonden aan de traditie van de Reformatie, kan toch niet anders? De vraag is echter of die centrale plaats van het Woord nog breed herkend en gedeeld wordt in de kerk. De nadruk op ‘geleefd geloof’ of de leus van de Protestantse kerk ‘vindplaats van geloof, hoop en liefde’ zijn er wel mee te verenigen, maar lijken toch andere accenten te leggen. In het bovengenoemde citaat kun je zowel het handhaven van het Woord als het wezenlijke lezen (het gaat om Christus zie het Woord is), als een relativering (het gaat om Jezus die ook het Woord is, maar tevens meer dan dat). In elk geval wordt er ruimte gezocht tussen Jezus Christus als het Woord en de Schriften. Dat Woord is ‘geopenbaard, doorgegeven en verkondigd’ – in en vanuit de Schriften, maar is vervolgens ook in die vorm – het citaat noemt het met het woord ‘traditie’ – kenbaar. Dat is op zichzelf een theologisch te verantwoorden opvatting. Iedere gelovige die iets aan de minste van de broeders of zusters doet, bedient die dan niet ook het Woord? Maar het roept wel vragen op, zeker op het gebied van ambtstheologie en kerkorde.

 

Allereerst over de uitoefening van het ambt. Kon men voorheen denken: bediening van het Woord is toch altijd bediening van de Schriften, met de omgang daarmee als kern, nu lijkt dat toch een slag anders te liggen, minstens geschakeld, minder direct. Maar hoe doe je dat dan? Hoe vindt onderbouwing en toetsing plaats van dat wat als Woord bediend wordt? Ambtsdragers beloven de Schrift te aanvaarden als enige regel van het geloof en te weren wat daarmee strijdig is. Hoe werkt dat in de praktijk? 

 

In de Waagschaal wil in deze jaargang een bijdrage leveren aan de bezinning op de ‘bediening van het Woord’ en op de voorganger als ‘dienaar des Woords’. Wat verschuift er in die begrippen, als dat wordt losgekoppeld van academische opleiding en grondtalen? Wat moet die dienst aan het Woord eigenlijk zijn? Daar hoort uiteraard ook bezinning op de preek en de prediking bij. Het verschil tussen de twee soorten van ‘dienaar des Woords’ zoekt men in de complexiteit van de werkcontext. Maar de vraag is, of in die ene ‘bediening van het Woord’ niet meer differentiatie zit. Wat betekent de zelfstandige toegang tot de bronnen voor het werk van de predikant en voor de samenwerking met de pastor? Als de Schrift als de enige regel van het geloof geldt, moet dat wel wat betekenen. Scherp en met een beeld gezegd: de ‘bediening van het Woord’ lijkt een containerbegrip te zijn met onbekende lading, onbekende inhoud. Het is nodig om die container open te maken en de inhoud te onderzoeken: wat laten we binnen en wat niet? Want nu lijkt het toch als een soort black box de kerk ingeschoven te worden, terwijl niemand precies weet wat we ermee bedoelen, wat er in zit.

 

Namens de redactie, Coen Constandse

In de Waagschaal, nr. 2, 8 februari 2025