Barth gelezen

logoIdW

 

Sommige dingen kun je alleen doen op de lange termijn. Een auto opknappen. Een taal leren. Een sport onder de knie krijgen. Een kleine verandering doorvoeren in een kerkelijke gemeente. En een heel dik boek lezen, of een aantal heel dikke boeken, dat kost ook meer tijd dan je lief is.

Wie een studeerkamer van een Nederlandse pastorie binnenstapt, maakt een grote kans oog in oog te komen te staan met de grote Witte Reus van Karl Barth die Kirchliche Dogmatik heet. Het is een schier onneembare vesting. Je loopt eromheen, je bladert erdoor, en je vraagt je af: hoevelen zouden de tijd en moeite hebben genomen deze vesting daadwerkelijk te bestormen en in te nemen? Ook Barth zelf vraagt het zich af in het voorwoord van de laatste band, waar hij schrijft dat het hem dikwijls wordt gevraagd wanneer de nieuwe banden KD eindelijk zullen verschijnen, maar dat hij dan een verlegen makende wedervraag stelt: in hoeverre, en met hoeveel aandacht, hebben jullie het reeds voorliggende materiaal onder handen gehad?

Welnu, sinds vandaag kan ik met gepaste trots zeggen dat ik de KD van I/1 tot en met IV/4 van kaft tot kaft heb gelezen. Het heeft me naar schatting 800 uren van mijn leven gekost. Een wapenfeit dat nodigt tot reflectie: was het de moeite waard, of had ik die tijd beter kunnen besteden aan iets anders?

Barth in Kampen

Het moet de zomer van 2009 geweest zijn dat ik de dertien banden van de KD en de bijbehorende registerband liet bezorgen bij de toen nog bestaande Theologische Universiteit Kampen waar ik studeerde. Ik zal wel een van de laatsten zijn geweest die er nog een paar tientjes voor heeft neergelegd. Tegenwoordig wordt Barths Moby Dick (Miskotte) onverbiddelijk afgevoerd naar het oud papier, want geen antiquariaat dat er nog iets voor wil geven.

Een jaar eerder was ik aan mijn masteropleiding predikantschap begonnen. Na vier jaar studie wist ik nog altijd niet goed waar ik het zoeken moest. Aan de faculteit waaide in die dagen een stevige postmoderne herfstwind. De bijbehorende relativering aller dingen kon ik zowel gevoelsmatig als rationeel uitstekend meemaken. Hoe zou een eenvoudige student zich ook kunnen onttrekken aan de geest des tijds? Het had bovendien iets ongebondens en onbekommerds: je wist je niet gebonden aan een bepaalde traditie, bepaalde heilige teksten of een bepaalde kerk. Tegelijkertijd het had toch ook iets diep onbevredigends dat je het jezelf nooit eens kon permitteren om in een bepaalde geloofsinhoud of –visie vertrouwen te hebben, en om dan op een zeker moment ook maar eens te durven zeggen: zó zit het!

Door vrijwel elke docent, de dogmatici uitgezonderd, werd intussen gezegd dat de oude Barth weliswaar een niet te negeren theologische grootheid uit het verleden was, maar dat zijn dogmatiek toch ondragelijk massief was, zijn immense KD een onneembare vesting en zijn langzinnige Duits onbegrijpelijk. Het boekje ‘Barth lezen’ (2003) van Gerrit Neven was verplichte collegestof, maar voor mij en mijn jaargenoten volstrekt niet te doorgronden. En nu ik er tien jaar later doorheen blader, is het voor mij nog steeds te hoog gegrepen… Het nodigde allemaal niet erg uit tot Barthstudie.

Aangenaam kennis te maken

Ik kan me niet goed herinneren wat het was dat me ertoe dreef om tóch de KD aan te schaffen – misschien omdat het een beetje zo hoort. Een theoloog zonder KD is toch als een badmeester zonder fluitje, een pathetische vertoning. Wel kan ik me goed herinneren waarom ik er daadwerkelijk in ben gaan lezen. Dat was, omdat ik in die maanden voor het eerst de kansel op had gemoeten. Daar had ik ter plekke ontdekt dat ik weliswaar van alles had geleerd op de universiteit, maar dat het mij toch aan iets heel wezenlijks ontbrak: iets als een enigszins samenhangend geheel van geloofsvoorstellingen en een passende manier van denken. Op een Apeldoornse kansel had die zomer een theoloog zonder theologie gestaan. En dat was geen fraaie vertoning geweest.

Op een zekere ochtend heb ik mij dus vol goede moed met de eerste band KD achter mijn bureau begeven. Die goede moed sloeg echter al gauw om in een complete deceptie toen ik de eerste pagina’s opsloeg. § 1: ‘Die Aufgabe der Dogmatik. Dogmatik ist als theologische Disziplin die wissenschaftliche Selbstprüfung der christlichen Kirche hinsichtlich des Inhalts der ihr eigentümlichen Rede von Gott’. Er volgden tientallen pagina’s waarin discussies werden gevoerd die ik niet begreep, met theologen die ik niet kende (Wobbermin, Scholz, Diekamp, Althaus), soms zelfs in talen die ik nauwelijks sprak (het Latijn van Augustinus, Anselmus en Thomas van Aquino).

Bij het lezen viel me op dat een vorige lezer met zijn potlood uitermate druk in de weer was geweest: hij had overal streepjes, kruisjes en uitroeptekens gezet en belangrijke zinnen onderstreept. Maar op pagina 23 was hij daar abrupt mee opgehouden. Klaarblijkelijk was hij niet verder gekomen dan de eerste paragraaf… En eerlijk is eerlijk: met nog 9000 pagina’s in het vooruitzicht had ik ook bijna de moed opgegeven.

Ik bladerde door de andere banden, de een nog dikker dan de andere. Ik bekeek de aanbiedingsberichten die in schoonschrift aan de binnenzijde van de omslagen waren geschreven, en vroeg me af: zou de toenmalige dominee van Welsrijp blij zijn geweest met de pittige band KD II/1, die hij, getuige het bericht op het omslag, op 31 maart 1950 ontvangen had van zijn tien belijdeniscatechisanten? En die predikant van Krimpen aan den IJssel: zou hij er gelukkig mee zijn geweest dat zijn belijdeniscatechisanten hem enkele jaren achtereen een bandje scheppingsleer cadeau deden? Ik kon het me nauwelijks voorstellen.

Barth als reisgenoot

Tegen heug en meug heb ik toch maar doorgelezen. En na zeven-en-half jaar KD-lezen zeg ik: gelukkig maar. Want ik had het niet willen missen. De Schriftleer van KD I/2 voor geen goud! Maar die originele uitverkiezingsleer van KD II/2 ook niet, de prachtige en inspirerende verzoeningsleer van KD/IV evenmin. Sommige paragrafen in de scheppingsleer hadden van mij daarentegen wel achterwege mogen blijven, en natuurlijk: het derde deel van KD/IV is bijna onacceptabel breedvoerig, maar dat neem je allemaal op de koop toe.

Vraag me niet wat er ook alweer precies staat in de Godsleer van KD II/1 of in de ethiek van de scheppingsleer van KD III/4. Dat moet ik eerst even nakijken. Zoals ik ook niet precies meer weet wat mijn vrouw me vijf jaar geleden heeft gezegd, zo weet ik niet precies meer wat Barth me toen heeft geschreven. Wat ik wel heb gemerkt, is dat je gaandeweg vertrouwd raakt met elkaar. Je gaat elkaar wonderwel aanvoelen. Gaandeweg verdiept zich je verhouding, al kun je nog steeds op het verkeerde been gezet worden. Gaandeweg maakt de zakelijke, wat strenge en afstandelijke academische toon plaats voor een vriendelijker en invoelender geluid, alsof je grootvader je meeneemt naar het bos en je nog eens uitlegt waarom een eik een eik is en een den een den. En er veranderde nog iets: gaandeweg prijkte, bij het omslaan van elke nieuwe pagina, steeds prominenter die ene Naam die onder de mensen gegeven is, waardoor wij zalig moeten worden: Jezus Christus.

Zo ging Barth mee, van Kampen naar Zwolle naar Maastricht. Er waren uitstapjes naar Groningen, Amsterdam, Driebergen, De Glind, Praag, Bordeaux, Rome, Jeruzalem en Princeton, en telkens ging hij mee. Hij was erbij toen we de pastorie van Pesse betrokken. En als we straks gaan verhuizen naar Urk komt hij weer op een nieuwe plank te staan, liefst binnen handbereik. Dan staat dat witte gevaarte mij weer aan te kijken: wij kennen elkaar ergens van en wij moesten elkaar weer eens spreken!

Helderheid en troost

Barth heeft geen barthiaan van me kunnen maken, maar dat schijnt ook niet zijn bedoeling geweest te zijn (Barth: ‘Wenn Sie jemand treffen, der sagt, er sei Barthianer, sagen Sie ihm, ich lasse ihn grüßen, ich sei keiner!’). Ik heb toch ook wel iets andere opvattingen over uitverkiezing, het kwaad en de doop. Wat hij wél voor elkaar heeft gekregen, is dat ik enigszins gerust de kansel op kan. Ook ik hoorde op de afgelopen Barth-Tagung Michael Beintker zeggen: Barth lezen doet je helder nadenken, en het is bovendien een troostvolle bezigheid. Ik denk dat hij daarmee de ervaring van alle aanwezigen verwoordde – in ieder geval de mijne. Want eigenlijk is dat precies wat ik in 2009 nodig had en wat ik in 2017 nog steeds nodig heb: een beetje helderheid in de studeerkamer en een beetje troost in de houten broek. Reden genoeg om Barth volgend jaar, vijftig jaar na zijn verscheiden, te eren met een heus internationaal Barthjaar. Dat hij ook de komende decennia nog maar veel en vaak gelezen moge worden!

Gerard van Zanden

(In de Waagschaal, jaargang 46, nr. 6. 29 april 2017)