Authenticiteit teveel – Over ‘Olive Kitteridge’ van Elizabeth Strout

 

In de Trumptijd heb ik besloten tot een culturele boycot van de Verenigde Staten. Sindsdien houd ik mij aan strikte voorschriften: ‘geen nieuws volgen over de Amerikaanse verkiezingen tot ze daadwerkelijk plaatsvinden’, ‘de wereld hier niet vergelijken met de wereld daar’ en ‘je niet langer blootstellen aan Amerikaanse films, muziek en wegrestaurants dan je ’s zomers doen zou aan de zon’.

Ameritariër

Het leven van een Ameritariër is vol risico. Dagelijks proberen 332 miljoen mensen mijn aandacht te trekken met zielige verhalen over obesitas, highschool shootings en drugsverslaafde filmacteurs. Omdat ik netjes ben opgevoed, kijk ik dan toch even en voor ik het weet is de oude demoraliserende gedachte terug dat zij ginds de voorhoede zijn, of de onderbuik, van ons hier. Dat mochten ze willen. Ik geef mijn stem aan de eerste politieke partij die een beeld- en geluidswal wil aanleggen tussen Groenland en Mexico.

            Wie mij de vegan variant van het Ameritarisme hoort verdedigen, bedenkt zich wel viermaal voor hij mij lastigvalt over het continent that must not be named. Maar zoals de criminologie leert, zijn daders vaak intieme bekenden van slachtoffers. Amerika kreeg bij mij weer een kans door mijn zus. Zij gaf mij Olive Kitteridge cadeau, een Pulitzer prize winning roman van Elizabeth Strout. Het boek bevat een onwaarschijnlijke hoeveelheid draaglijke Amerikaanse personages.

Ontroerd en goed

Olive Kitteridge zelf is de draaglijkste. In de twee boeken die Strout aan haar wijdde, is zij een gepensioneerde lerares wiskunde, brommerig, gezet en in het bezit van een vervaarlijke verbale uppercut. Haar eerste man, Henry, is in vrijwel alles haar tegendeel. Een goedige apotheker die weinig nodig heeft om tot mensenliefde bewogen te worden. Op Olive heeft hij een verstijvend effect. Aan Henry’s zijde is Olive een nee-zegger, een sarcastische commentator van de theatrale zelfexpressie en het gemakkelijke moralisme waar de VS patent op hebben, meer nog van de grijze muizen die denken door een onopvallende levenswijze aan zelfexpressie of nee-zeggen te kunnen ontkomen. Naarmate Olive ouder wordt, lukt het haar beter de strijd tegen menselijke façades af te wisselen met belangstelling voor wat achter de façades verscholen ligt. Ze wordt milder, maar ook een gemakkelijker prooi voor neerslachtigheid. Als Henry is gestorven, trouwt ze met een emeritus hoogleraar die ze in vroeger tijd voor een volslagen blaaskaak hield. Nadat ook hij is overleden, belandt ze in een bejaardenhuis. Daar sluit ze een ontroerend beschreven vriendschap met iemand van het type grijze muis waarop ze vroeger zo had afgegeven – een aanwijzing dat het leven haar iets heeft geleerd.

Het knappe van Olive Kitteridge en het vervolg, Opnieuw Olive, is dat Olives ontwikkeling net niet voorbeeldig wordt. De lezer leert een sympathiek personage kennen dat de ongerijmdheden van het leven kent. Ze merkt ze op en draagt ze, eerder dan dat ze ze duidt en verwerkt. Olive is geen aangeklede psychologische theorie. Toch is er in beide boeken iets waarvan ik me afvraag of ik het een tekort mag noemen. Naar mijn smaak vertonen ze een teveel aan authenticiteit. In vroeger tijd zou men misschien hebben gezegd dat de boeken ‘naturalistisch’ zijn en lijden aan ‘kopieerzucht des dagelijksen levens’.

Het rauwe leven is in de Kitteridge-romans ruimschoots aanwezig. Psychiatrische aandoeningen, dementie, zelfmoord, huwelijksleed, sociale en raciale segregatie en, bovenal, de misverstanden tussen ouders en kinderen – de schrijfster gaat niets uit de weg en niets brengt haar ook tot een visie of een standpunt. Haar enige ordenende en kalmerende principe is hoofdpersoon Olive Kitteridge die alle gebeurtenissen, geschiedenissen en opinies met ironie beantwoordt en ten slotte met stilte. Een stilte als die van de vrienden van Job. Haar laatste woorden, die ze, wat eigenaardig voor haar personage, met een schrijfmachine aan het papier toevertrouwt, luiden: ‘Ik heb geen flauw idee wie ik geweest ben. Eerlijk gezegd begrijp ik er helemaal niets van.’ (II, 347)

Tot de indruk van authenticiteit draagt ook bij dat Olive ondanks de slagen van het lot de door haar zelf als onverdiend beschouwde gave heeft om het wisselen der seizoenen op te merken. Het duister blijft niet altijd duister, achter de wolken schijnt de zon, na dagen in bed met gesloten gordijnen weet de majesteitelijke natuur van Maine toch weer indruk te maken. Deze zorgvuldig gedoseerde levensmoed, die doet denken aan wat bij ons Marjoleine de Vos opdoet aan het Groningse landschap of wat Dirk de Wachter beschrijft als ‘vertroostingen’, brengt de lezer op diverse momenten in het verhaal de regel van Vasalis in gedachten: ‘Ik voelde me ontroerd en goed.’ Tegelijk schiet mij dan het antwoord te binnen dat volgens G.K. Chesterton zijn vrouw gaf als men haar vroeg waarom ze katholiek was geworden: ‘Vanwege de duivel’. Olive Kitteridge kan juist zo authentiek zijn omdat het veronderstelt dat het met het kwaad, en trouwens ook met het goed, zo’n vaart niet loopt. Het rauwe leven kan verschrikkelijk zijn, maar de gedachte dat het een duivels spel is, wijkt voor de figuur van Olive die er, gehavend maar meedogend, in overeind blijft. En waar het goede leven zich manifesteert in woke types uit New York of in vriendelijke kerkgangers uit de provincie, ontdoet Olives ironie het succesvol van alle pretenties en hoog gespannen verwachtingen.

Aangrijpend is de passage waarin Henry, Olives eerste man, beseft dat de kerk, waar hij wekelijks komt (en waarvan hij zijn leven lang lid zal blijven) ten dode opgeschreven is. Eerder heeft zijn vrouw hem woedend laten weten dat ze hem niet meer naar de kerk zal vergezellen, omdat ze wel iets beters te doen heeft dan zijn stand ophouden. Nu ‘tobt Henry over de geslonken gemeente omdat anderen misschien allang aanvoelen wat hij steeds heftiger probeert te ontkennen, namelijk dat deze wekelijkse bijeenkomst geen echte troost biedt. Als ze het hoofd buigen of zingen heerst er niet meer het gevoel – dat geldt voor Henry – dat ze worden gezegend door Gods aanwezigheid.’ (I, 24) Voor zowel Olive, die de kerk ervaart als een burgerlijke instelling, als voor Henry, die merkt dat de gemeente de betovering van de godsdienst kwijt is, is het geloof uit de lijst van het authentieke leven gevallen. Niet de antireligieuze argumenten van wetenschappers of religiegerelateerde maatschappelijke misstanden hebben het geloof buiten spel gezet, maar simpelweg het verlopen van het sociale getij. Vroeger waren we gemeenschapsmensen met gemeenschappelijke gebruiken, tegenwoordig zijn we individuen met of zonder compassie.

Wagenspel

Elizabeth Strout beschrijft met een bewonderenswaardige fijngevoeligheid hoe hedendaagse mensen het leven interpreteren en wat je aan die interpretatie ‘wijsheid’ zou kunnen noemen. Als ik haar twee boeken over Olive Kitteridge té authentiek noem, is dat omdat de authenticiteit van Olive de onderwerpen die Strout in de boeken aansnijdt toch niet helemaal tot rust kan brengen. Zeker op twee momenten springt dat in het oog. Het zijn momenten waarop Olive iets doet wat eigenlijk niet bij haar past: ze neemt haar toevlucht tot poëzie. Dat wil zeggen: ze stapt buiten de wereld van de ervaring en neemt haar toevlucht tot de wereld van de taal. Geen taal die de wereld van de ervaring reproduceert, maar taal die, afkomstig uit een innerlijke wereld, de wereld van de ervaring instrueert. Olive wordt dichter als ze, ik gaf het voorbeeld al, op het eind van haar leven achter de schrijfmachine (!) gaat zitten en haar leven in aforismen aan het papier toevertrouwt. Eerder in haar leven geeft ze blijk van een poëtische inslag als ze voor een klas een levensles debiteert: ‘Wees niet bang voor je eigen honger’. In het boek zijn deze momenten een stijlbreuk. Olive is geen dichter, maar een empirist. Wat ze ziet en wat ze meemaakt bepalen de grenzen van haar wereld. Wat dat betreft past ze in het Amerika dat ik het liefst op afstand houd, het Amerika waar alleen bestaat wat werkt en opzien baart.

Op de momenten dat Olive dichter wordt, beginnen de boeken van Elizabeth Strout te lijken op die van Vonne van der Meer. In die boeken vind je dezelfde antenne voor het alledaagse leven, eenzelfde hang naar authenticiteit, maar ook iets anders. Van der Meers personages zijn zonder uitzondering lezers, misschien ook wel dichters, in ieder geval is de schrijfster het. Zij wil niet alleen het authentieke verhaal vertellen, maar ook het goede verhaal en het kwade. Van der Meers romans zijn wagenspelen, vaak wagenspelen in wagenspelen. Achter het toneeldoek zit de schrijfster en de schrijfster heeft een plan. Niet een plan om het dagelijks leven te kopiëren, maar om in het dagelijks leven een ander leven te introduceren.

Anders dan bij Strout let je als lezer van Van der Meer op de constructie van het verhaal en op de taal. Niet zelden merk je hoe jouw verlangen naar authenticiteit botst met de plannen van de schrijfster. Die moeilijkheden bezorgt Strout je niet. Haar boeken lezen als een mooie wandeling. Zelden denk je bij het wandelen aan de schrijfster. Maar met boeken is het voor mij als in het echte leven: ik hoop toch op een duidend woord, van buiten of van boven. Op een schrijver in een boek, op de schepper in de natuur.

Udo Doedens

Elizabeth Strout, Olive Kitteridge en Opnieuw Olive, vertaald door Marijke Versluys, Atlas Contact 2019.

 

In de Waagschaal, jaargang 52, nummer 3, 5 maart 2023