Augustus

logoIdW

 

Na juli komt augustus. De burgeroorlog in Oost-Oekraïne had zowel vlucht MH17 als mijn veiligheidsgevoel vol in de onderbuik getroffen. Op het neergeschoten vliegtuig en een dag van nationale rouw volgden verregende vakantiedagen. Ik las deze maand ‘Augustus’, de vertaling van een boek dat origineel al in 1972 verscheen, geschreven door de Amerikaanse oorlogsveteraan John Williams die momenteel postuum furore maakt. Het beschrijft aan de hand van fictieve brieven en memoires het leven van Gaius Octavius: de aangenomen zoon van Julius Caesar en eerste Romeinse keizer, beter bekend als Augustus (de verhevene). De centrale figuur is zijn enige dochter Julia, van de zonen die Augustus adopteerde bleef uiteindelijk alleen de gehate Tiberius over om zijn erfgenaam te worden. Ik heb er van geleerd hoe politiek geladen de term ‘huiothesia’ (zoonschap) voor de eerste lezers van de Romeinenbrief geweest moet zijn.

In het slothoofdstuk neemt de oude keizer Augustus zelf het woord in een laatste schrijven aan zijn joodse vriend en biograaf Nicolaus van Damascus. Hij vertelt dat hij Julia op grond van zijn eigen huwelijkswetten liet verbannen om haar leven te redden. Haar affaires waren verworden tot intriges en ze raakte verwikkeld in een samenzwering. Om haar niet van hoogverraad te hoeven beschuldigen, werd zij op voorspraak van haar vader voor overspel veroordeeld. De hypocriete huwelijksmoraal van het keizerrijk die daarin geschilderd wordt en het boemerangeffect van alle menselijke oordelen deden me opnieuw sterk denken aan de Romeinenbrief. Dat wet en zonde samenspannen was voor Paulus historische werkelijkheid.

Hoe moet de geschiedenis oordelen over deze keizer die eenmaal in het evangelie wordt genoemd om te vertellen dat er een zeker bevel van hem uitging? Op zeer jeugdige leeftijd deed deze Octavius een greep naar de macht, de burgeroorlog met zijn rivaal Marcus Antonius beslechtte hij in zijn voordeel en zodoende bracht hij vrede en veiligheid binnen de grenzen van het Romeinse Rijk. Het boek suggereert echter dat we de waarheid over zijn politieke carrière niet kunnen achterhalen en dat we ondanks de verscheidenheid aan bronnen nauwelijks weten wie Augustus was. “Ik ken mezelf niet eens”, zo verzucht de keizer en daarmee verschaft de schrijver zich natuurlijk de vrijheid om zich een personage te scheppen.

Dit boek maakte mij tijdgenoot van de regeerperiode van Augustus en in een bijzin is er sprake van een volkstelling die van hem zou zijn uitgegaan. Ondanks zijn kentheoretisch voorbehoud, laat Williams zijn sympathie wel degelijk blijken. Augustus reageert steevast rationeel, beheerst en gematigd. En omdat juist het persoonlijke politiek was, is hij ook als pater familias een verlicht despoot. Alleen met tegenzin maakt hij gebruik van geweld. Aan Nicolaus van Damascus bekent hij dat zich bedient van de nationale religie zonder er zelf in te geloven. Na decennia lang rituele offers te hebben gebracht is zijn conclusie ‘dat de goden, als ze bestaan, er niet toe doen’. Merkwaardig toch dat historische romans bijna altijd dit agnostische perspectief kiezen. Ironisch is dan ook een opmerking van Augustus die Nicolaus zich herinnert: “Ik geloof niet dat die vreemde God van die joden van je iets zou zijn voor ons Romeinen.”

En het geschiedde in die dagen.

Franc de Ronde

 

Ds. F.C. de Ronde is predikant (PKN) in Fijnaart