Augustinus, Hilarius en wij

logoIdW

 

E.P. Meijering vertaalde Het geloof en het symbool van Augustinus en een gedeelte uit De drie-eenheid van Hilarius van Poitiers. In zijn commentaren slaat hij een brug naar het heden. We vervolgen onze bespreking uit IdW 47/2 en staan eerst nog stil bij Augustinus.

Je zou misschien denken dat de omgang met de vroegchristelijke letterkunde ons theologische denken doet verstarren. Meijering bewijst het tegendeel. Door zijn kennis van toen weet hij het theologisch debat van nu een grotere vrijheid te verlenen. Bijvoorbeeld als hij zegt dat God volgens Augustinus de hemel en de aarde in één ogenblik heeft geschapen, en het scheppingsbericht van zes dagen een aanpassing is aan het menselijk begripsvermogen; of dat volgens Origenes God – die nooit stilzit – vóór ons al andere werelden heeft geschapen en na ons dat ook zal doen. Om vervolgens te laten zien hoe in de latere theologie de schepping haar zelfstandigheid, maar ook haar problematiek van een Schepper-God ietwat verliest – bijvoorbeeld als Melanchton Genesis gaat lezen als in de eerste plaats een boek over het ontstaan van de zonde, bij Ritschl de schepping helemaal is aangelegd op het Rijk van God en bij Barth de creatio ex nihilo nóg scherper wordt toegepast op de nieuwe mens. Dat wat zich als een theologische ontdekking van de eerste orde aandient, kan vanuit een ander perspectief een verliespost of reddingsoperatie zijn…

Interessant is het perspectief dat Meijering biedt aan de hand van het dispuut tussen Barth en Brunner over de maagdelijke geboorte, waarover Augustinus weer ‘traditioneel materiaal’ biedt. Opvallend is dat Barth en Brunner beide niet meegingen met de eis van de liberale theologie om de feitelijkheid van het wonder te loochenen, en tegelijkertijd aan de Bijbelse basis van dit wonder niet al te zeer hechtten. Maar het bracht Barth ertoe, op dit wonder te wijzen als noodzakelijk teken hoe de Zoon mens is geworden uit God alléén. Terwijl Brunner er speculatie in zag hoe de méns Jezus is geboren, wat de belijdenis van de incarnatie van het Woord alleen maar afzwakt. Tekenend voor Meijering is dat hij beide posities theologisch legitiem vindt, met de spanning tussen studeerkamer en kansel die daarbij hoort. Maar een grens trekt hij ook, als voor een predikant elke ‘soevereine scheppingsdaad van God’, zijn scheppend handelen, ‘een mythologische voorstelling is geworden’. Zo iemand kan volgens Meijering het spreken over Gods openbaring in Christus beter staken en de kerk verlaten. Ietwat verderop zegt hij in deze lijn dat de historiciteit van Adam en Eva van ondergeschikt belang is, maar dat als we niet meer van een historische openbaring uitgaan, de vraag naar de normativiteit van de openbaring in Jezus Christus is komen te vervallen. Het mag opnieuw doen beseffen dat de waarheidsvraag van de kerk niet ligt bij het ‘napraten’ van de Bijbel, maar bij de onontkoombare en zelfstandige vraag waar geloof omslaat in ketterij.

Hilarius van Poitiers (ca 315-367) staat bekend als de ‘Athanasius van het Westen’, dus iemand die pal stond voor de rechte leer. Het bracht hem ertoe keizer Constantijn (de zoon), die net als zijn vader ariaans gezind was, voor niet minder dan de antichrist te houden. Over hem zei hij: “Als een sluwe vijand, als een listig vervolger, liet hij onze rug niet geselen, maar kietelde ons de buik; hij verleende ons niet de vrijheid van de gevangenschap, maar wel de dienstbaarheid van het paleis; hij sloeg ons het hoofd niet af, maar trachtte onze ziel te wurgen.” (Daniel Rops, Gewijde geschiedenis, 475) Bakhuizen van den Brink noemt hem een ‘onverbeterlijk onruststoker’ die vanuit zijn ballingsoord in Phrygië naar Gallië werd teruggestuurd. ‘Omdat hij daar minder kwaad kon aanrichten,’ voegt Berkhof er expliciet aan toe, en hij citeert de mooie openingswoorden uit Hilarius’ pamflet tegen Constantijn: “Het is tijd om te spreken, want de tijd om te zwijgen is nu voorbij.”

Meijering zet Hilarius op meer afstand tot ons dan Augustinus. Zo verontschuldigt hij wat de barse toon van Hilarius tegen ketters en stelt dat zal moeten blijken of zijn gedachten ons nog inspireren. Mijn leeservaring is anders. De reis naar de kennis van de ware God, zoals Meijering het door hem vertaalde deel heeft genoemd uit Hilarius’ boek over de drie-eenheid, doet in mijn ogen moderner (of postmoderner) aan dan Augustinus’ boekje over de geloofsbelijdenis. Hilarius gebruikt veel woorden, dat is waar. Maar het mooie is dat hij de ontvouwing van het kerkelijk dogma van de triniteit beschrijft als een inwendige reis naar de ware kennis van God, omdat we nu al ‘enige voortgang naar de eeuwigheid’ kunnen maken. Het belijden van de ware God wordt daarmee tegelijkertijd een zoeken naar de juiste woorden hier en nu. In het besef dat God groter is dan elke gedachte over Hem. Immers, ‘aangezien het werk de gedachte zelf te boven gaat, moet zeker de Maker de gedachte ver te boven gaan’ (47), wat natuurlijk al doet denken aan Anselmus’ ontologisch Godsbewijs. Modern is ook Hilarius’ benadering van de vergelijking (tussen God en mens). Ze moet ‘liever als behulpzaam voor de mens dan als passend bij God worden beschouwd, omdat die de betekenis eerder suggereert dan volledig verklaart.’ (49) En doet ook na decennia (of eeuwen) van exact weten wat God wel wil en niet wil, een zin als deze over God de Vader niet weldadig aan: “Ons belijden schiet dus te kort in het benoemen, en welk woord er ook voor hem gebruikt zal worden, het zal niet uitdrukken hoe God is en hoe groot hij is. Volmaakte kennis van God is dus dat je God op zo’n manier kent, dat je weet dat hij weliswaar niet onkenbaar, maar wel onzegbaar is. Hij moet worden geloofd, verstaan, aangebeden en in deze bezigheden worden uitgedrukt.” (67) Ik zwijg dan nog over wat Hilarius zegt over God de Heilige Geest: “Over de Heilige Geest zou ik niet moeten zwijgen, maar het is evenmin noodzakelijk om over hem te spreken,” zo begint dit chapiter raadselachtig (98).

Zeker, in dit boek wordt fel uitgehaald naar de arianen en naar de sabellianen die het goddelijke geheim van de drie-eenheid loochenen en minachten. Dus we horen over God die één is in de zin van unum, maar niet één in de zin van unus – dit tegen de sabellianen die een identiteit van Vader, Zoon en Geest leren. En we horen dat de Vader als de verwekker wel de meerdere is van de Zoon, maar dat toch de Zoon niet de mindere is van de Vader – dit tegen de arianen voor wie de Zoon wel kan lijken op de Vader, maar nooit van hetzelfde wezen kan zijn. Is het sofisterij om zo in debat te zijn? Zolang de sympathie van de theoloog als vanzelf uitgaat naar de ketter, als onderdrukte van het kerkelijk apparaat, zal dit in zijn ogen inderdaad nooit meer dan haarkloverij kunnen zijn – omdat het resultaat toch al vaststaat. Maar waar de theoloog bereid is de reis naar de kennis van de ware God te aanvaarden, zal hij een dergelijk dispuut over letters en komma’s leren waarderen als een noodzakelijk gevecht om deze weg naar God open te houden. Het dogma wijst een richting aan, zonder doel op zich te zijn.

Wat doen we met de orthodoxie? In zijn nawoord zegt Meijering dat, als we als kerk ‘niet met plezier in de brede stroom van de traditie aan het werk zijn’, we ons beter kunnen afvragen of we niet ‘in de verkeerde club zitten.’ (159) En ook: ‘Ook zonder enig geloof lijkt het me in het algemeen verstandig om er ernstig rekening mee te houden dat het verloop van de geschiedenis een innerlijke logica heeft, en vanuit mijn geloof zeg ik dat de Heilige Geest de kerk in de loop der eeuwen niet alleen heeft gelaten en er mede voor heeft gezorgd dat het zo is gegaan als het is gegaan.’ (161) De reis naar Godskennis is nog niet klaar.

Dat Meijering zich overigens niet alleen bezighoudt met de eerste eeuwen bewijst zijn eveneens onlangs uitgekomen boek over Schweitzers beroemde visie op Jezus vanuit een ‘consequente eschatologie’, dat ik bij deze even noem: Die Jezus heeft inderdaad niet bestaan. Albert Schweitzers visie op Jezus van Nazareth. Uitg. Pumbo.nl, 117 blz., € 16 (verkrijgbaar via de boekhandel).

Wessel ten Boom

Eginhard Meijering: Hilarius van Poitiers, De reis naar de kennis van de ware God, Pumbo.nl, € 16