Anton Bruckner
Op 4 september van dit jaar is het 200 jaar geleden dat Anton Bruckner (1824-1896) werd geboren. Zoiets is aanleiding voor een ‘Bruckner-jaar’. Dat geldt ook voor ons land, waarin voor deze Oostenrijkse componist al lang bijzondere aandacht bestaat. Dirigenten als Eduard van Beinum, Euchen Jochum en Bernard Haitink hebben zijn muziek veelvuldig uitgevoerd. Dit jaar werd Bruckners muziek ook vaak geprogrammeerd, en vorig jaar maakte NPO Klassiek een vijfdelige podcast over hem. Die podcast is onderhoudend en schetst Bruckners composities in het kader van zijn levensloop.
Levensloop en karakter
Bruckner’s levensloop is, publicitair gesproken, weinig spectaculair geweest. Opgegroeid in een onderwijzersgezin begon ook hij zijn loopbaan als dorpsonderwijzer. Maar na een aantal jaren werd hij organist in het Stift Sankt Florian waar hij in zijn jeugdjaren was grootgebracht. De functie van kerkmusicus zette hij daarna voort in Linz. Intussen had hij zich alle theoretische aspecten van het componeren eigen gemaakt. Dat werd gehonoreerd in een aanstelling als docent aan het conservatorium in Wenen. Daar ontplooide hij vervolgens ook zijn scheppende kracht als componist van omvangrijke symfonieën. Bruckner is zijn leven lang ongetrouwd gebleven, maar was regelmatig verliefd – op oudere leeftijd ook op de dochter van één van zijn voormalige geliefden. In Wenen was Bruckner een plattelander in omgangsvormen, maar in sociaal opzicht niet iemand die het isolement zocht. Zijn studenten waardeerden hem als docent, ook al zag Bruckner zelf de relatie met hen nog in termen van ‘meester’ en ‘gezel’.
Muzikale ontwikkeling.
In zijn jeugdjaren was het vooral het orgel en daaromheen de (RK) kerkmuziek die zijn interesse vormden. Vanaf zijn vroegste jeugd heeft Bruckner het orgel bespeeld, en hij genoot later vooral als improvisator Europa-breed waardering. In dat licht is het ook niet zo verwonderlijk dat hij maar weinig voor orgel heeft gecomponeerd. Zijn componeren betrof aanvankelijk vooral de koormuziek. Pas nadat hij zich alle aspecten van de compositietechniek meester had gemaakt waagde hij de overstap naar de symfonische muziek. In het genre van de symfonie was ook voor Bruckner Beethoven het oriëntatiepunt. Maar daar kwam vanuit een geheel andere hoek een door hem bewonderde meester bij: Richard Wagner. Die bewondering is hem tijdens zijn Weense periode duur komen te staan. In de polemiek van de ‘Brahmsianen’ met hun absolute muziek en ‘Wagnerianen’ met hun figuratieve muziek werd Bruckner door de eersten verweten dat hij uitgerekende de ‘absolute’ vorm van de symfonie dompelde in Wagneriaanse klankbeelden. Dat verwijt is – ook voor de moderne hoorder – tot op zekere hoogte begrijpelijk, maar toch niet terecht. Voor Bruckner bleef de symfonie als compositie onderworpen aan de strenge eisen van harmonie en contrapunt. En wat betreft de instrumentatie en de dynamiek van de orkestklank zou je bij Bruckner, in plaats van aan Wagner, beter kunnen denken aan de registratie en de terrassen-dynamiek van het orgel. Bruckner-de-organist is ook in zijn symfonieën nooit ver weg. Niet voor niets was het zijn laatste wens om een laatste rustplaats te vinden in de crypte precies onder het grote orgel in het Stift van Sankt Florian.
Miskenning, erkenning
De waardering voor de symfonieën van Bruckner kwam pas heel laat in zijn leven – en dan vooral ook in het buitenland. In het algemeen wordt de uitvoering van de 7e symfonie in 1885 in Leipzig en in München gezien als de doorbraak. In Wenen hadden de muziek-recensenten van de dagbladen al eerder de toon gezet met hun negatieve kritiek, waarin ook regelmatig op de persoon werd gespeeld. Bruckner voelde zich daartegen weerloos, en viel in zijn verdediging terug op zijn door God geschonken talent: “Dit ben ik, ik kan en mag niet anders”. Maar ook uit bevriende hoek kwamen soms verzuchtingen over de lengte of over de instrumentatie van een nieuwe symfonie. Die brachten Bruckner dan weer wel tot (soms vèrgaande) herziening van een werk. Toen na Bruckners dood de brede erkenning van zijn werk wel kwam, leidde dat ook tot het teruggrijpen op eerdere edities en manuscripten. In de loop van de daaropvolgende eeuw is de discussie over het gebruik van de verschillende edities en de wijze van uitvoeren van een Bruckner-symfonie nooit verdwenen. Grote bezetting en langzame tempi waren aanvankelijk vaak de regel. Maar bij zijn laatste optreden met het KCO in 2013 heeft Nicolaus Harnoncourt laten horen dat het ook met kleinere bezetting en vlottere tempi kan. Of dat toen (en juist met de imposante 5e symfonie) ook helemaal gelukt is kun je je afvragen, maar de opzet was niet onverantwoord.
Religieuze aspecten –ook in de structuur.
Bruckner is zijn leven lang een toegewijd katholiek geweest. Intellectuele gesprekken over het geloof waren niet aan hem besteed, waardoor hij als ‘eenvoudig gelovige’ kon worden afgeschilderd. Maar wat hem in godsdienstig opzicht aan intellectuele breedte ontbrak, compenseerde hij muzikaal met diepgang – of hoogte, zo men wil. Regelmatig vind je in de muziekliteratuur dan ook de vergelijking van een Bruckner-symfonie met een gotische kathedraal. Die vergelijking betreft dan primair de imposante omvang van beide scheppingen. Maar in een diepere zin kun je daarbij ook denken aan een overeenkomst inzake het belang van een hechte structuur.
Wat betreft dat laatste bestaat er wel een consensus dat qua structuur de bovengenoemde 5e symfonie Bruckners meesterwerk is. Hij noemde het zelf (vaktechnisch zelfbewust) ook “Mein Kontrapunktisches Meisterwerk”. En dat werk componeerde hij dan en in een periode dat hij zelf in een mentale depressie zat. Klaus Mäkelä, die dit voorjaar met het KCO dit werk uitvoerde, noemde het zelfs “de grootste prestatie op het gebied van de symfonische vorm”. Bovengenoemde kwalificaties hebben vooral betrekking op de Finale van die 5e. Die Finale begint met de expositie van twee thema’s, één als octaafsprong verticaal gericht, en één horizontaal gericht, ritmisch voortgestuwd. Als je ze op elkaar zou leggen krijg je de figuur van een kruis. Daar komt dan nog een derde motief bij, en dat is een koraal. De eerste twee thema’s gaan een complexe doorwerking aan, en de koraalmelodie ontwikkelt zich ook fugatisch. Gaandeweg naar het einde zwepen de twee thema’s elkaar op, en het gaat lijken op een wervelend geordende chaos. Waar gaat dit eindigen, denk je. Komt dit nog goed? En als die werveling modulerend naar een climax is gevoerd klinkt opeens boven de ‘chaos’ uit dat koraal in volle en strakke glorie. “Choral fff bis zum Ende” schrijft Bruckner er in de partituur bij.
Toekomstmuziek – persoonlijk
Bruckner zelf heeft die magistrale 5e nooit gehoord. Bij de eerste uitvoering (17 jaar na de voltooiing, en ook nog in ‘afgeslankte’ vorm; en niet in Wenen maar in Graz) was hij te zwak om die bij wonen. “Einmal möchte ich sie auch hören”, schreef hij daarna aan een vriend. Zo bleef voor de componist zelf die symfonie wat je noemt: toekomstmuziek.
Maar ook in een bredere en dieper zin klinkt hier – in elk geval voor mijzelf – toekomstmuziek. In de loop van de jaren is dat slot van de 5e mijn muzikale en geloofsmatige credo geworden. Korter, bondiger en overtuigender dan met deze muziek kan ik mijn geloofsvisie eigenlijk niet samenvatten. Het leven van de wereld – heidens en christelijk – wordt gesymboliseerd in dat ‘kruis’, die figuur van de twee thema’s die in gevecht zijn in een soort chaotische wedkamp. Wordt het ooit licht? Het roept gedachten op aan Genesis 1, de chaos van vóór het eerste scheppingswoord. En dat eerste scheppingswoord luidt: ” Er zij licht”. Die woorden hoor ik dan – of: dat licht zie ik dan – in de stralende klank van het koraal dat de koperblazers laten horen. Ik hoor daarin dan ook de instrumentale verklanking van de woorden uit de (berijmde) Psalm 93 : ‘Geweldiger dan water en dan wind, is in de hoogte God die overwint’. En het roept ook de woorden op van ‘Een ander Dies Irae’, zoals Niek Schuman dat dichtte (Lied 775 uit het Liedboek), met dat prachtige laatste couplet:
‘Dag van vreugde en verbazen om het zien van wat wij lazen er was licht, het licht van Pasen’
Bruckner moest eens weten….
Jan Bruin is emeritus-predikant te Workum
Streamer 1: Bruckner’s levensloop is weinig spectaculair geweest
Streamer 2: Maar wat hem in godsdienstig opzicht aan intellectuele breedte ontbrak, compenseerde hij muzikaal met diepgang – of hoogte, zo men wil
In de Waagschaal, nr. 10, 12 oktober 2024