Ambt of functie – en de praktijk

In een gemeente van de PKN, ergens in den lande, wordt een nieuwe predikant gezocht. Op de site van die gemeente spatten in kleur de volgende woorden op je af: ‘Humor. Verbinder. Benaderbaar. Sprankelend. Creatief’. En de profielschets opent met de volgende ‘casus’:

Stel je voor: Je wilt een gemeentelid opzoeken. In de voortuin tref je een kind op de trampoline aan. Verder lijkt het er nogal rustig. Wat doe je?
a- ik vraag of moeder of vader thuis is
b- ik groet het kind, loop naar de voordeur en bel aan
c- ik maak een praatje en spring even mee op de trampoline
d- ik houd geen huisbezoek, mensen komen naar mij toe

Ik geef toe: je moet niAet alles op elkaar willen betrekken, maar deze internetpagina las ik in de periode dat de synode zich, met het oog op de positie van de kerkelijk werker, boog over de ambtsnota ‘Geroepen door Christus’. De discrepantie tussen deze advertentie voor een ambtsdrager en de synodale discussie over de reikwijdte van het begrip ‘ambtsdrager’ was eventjes toch wel heel erg groot. Die discrepantie was niet de platte tegenstelling tussen ‘top’ en ‘grondvlak’, maar die van zorg voor de kerkelijke traditie vs. onderliggende zorgen over de toekomst van de eigen gemeente. Uit de synodale discussie spreekt, naast de zorg voor het bij-de-tijd brengen van de positie van kerkelijk werker, toch vooral ook het bij-de-tijd brengen van een traditie; terwijl uit de bovengenoemde casus vooral een zorg over de toekomst van de gemeente spreekt. En ik vroeg me af: kan die discrepantie wat minder groot zijn?

De traditie

De protestantse traditie kent vanouds een formeel onderscheid tussen gemeenteleden en ambtsdragers. Maar in de praktijk en in de gedachtevorming is dat onderscheid bepaald niet waterdicht. In de naoorlogse jaren schreef Hendrik Kraemer in Het vergeten ambt in de kerk over ‘plaats en roeping van het gewone gemeentelid’ en vanuit de Doleantie was de term ‘het algemeen ambt van gelovige’ bekend. Op het grensgebied van gemeenteleden en ambtsdragers waren bepaalde functies te vinden als hulpprediker, evangelist, WiKa, bijstand in het pastoraat, kerkelijk werker.

Wanneer we het terrein waarop deze ‘grensgangers’ zich bewegen nader bekijken, dan moet je zeggen dat dit terrein drie taalvelden kent: het specifiek-kerkelijke (wel of niet in een ambt?), het functionele (taak en opleiding?) en het financiële (‘gelijke monniken, gelijke kappen?’). De kerkelijke verantwoording voor het bestaan van de bovengenoemde functies bestond (en bestaat) in het zo verantwoord mogelijk op elkaar betrekken van deze drie taalvelden. Dat is in alle tijden een ingewikkelde kwestie, ook omdat die tijd- en cultuurgebonden is.

De exercitie c.q. vertaalslag die de synode nu heeft gemaakt is het scheppen van een tweevoudig perspectief op een ambtelijke status binnen de functie van kerkelijk werkers: degenen die het werk doen van een predikant worden ondergebracht in het ambt van predikant en voor degenen die ander specifiek kerkelijk werk doen wordt nu nader onderzoek gedaan naar de wenselijkheid van een nieuw ambt. Ook als mocht blijken dat het creëren van een vierde ambt geen verrijking zou zijn dan blijft de vraag hoe de inbedding (en dan m.n. financieel) van de kerkelijk werker in het ambt van predikant zal uitpakken. Kortom: de vertaalslag is wel ingezet, maar nog niet gemaakt.

 Wisselende perspectieven

Het rapport ‘Geroepen door Christus’, waarop de synode haar besluitvorming baseert, is zonder twijfel een degelijk document. Alle aspecten van de genoemde thematiek komen aan de orde. Om de zoveel jaar zet een synode zich aan de vraag die ook de titel is van een verwant rapport uit 1969: ‘Wat is er aan de hand met het ambt?’. In de loop der jaren werd het beeld van ‘het ambt’ vanuit verschillende theologische invalshoeken getekend: bijvoorbeeld vanuit het ‘geestelijk leiding geven’, of vanuit ‘de charismatische begaafdheid van de gemeente(leden)’, of zoals in het recente rapport vanuit ‘de roeping door Christus’.

Daar komt nog bij dat we in de reformatorische traditie steeds werken met de twee termen ‘het ambt’ en ‘de ambten’. In het calvinistische deel van deze traditie betekende het gebruik van deze twee woorden dat het enkelvoud diende als ‘containerbegrip’ voor de meer theologisch-abstracte inhouden, en het meervoud duidde op de concrete taken en bevoegdheden van de drie gekende ambten.

Deze tweeslag met gebruikmaking van hetzelfde woord was op zich al een lastig punt, maar de complexiteit werd vergroot door de manier waarop in Artikel V-1 van de kerkorde een combinatie werd gevormd van deze calvinistische spreekwijze met het lutherse ambtsbegrip. In de lutherse traditie was ‘het openbare ambt van Woord en sacrament’ een aanduiding voor het ambt van predikant. Andere ambten waren daar ‘hulpambten’ aan dit openbare ambt. Dat botste feitelijk met de principiële gelijkwaardigheid (in ‘de regering der kerk’) van de drie ambten uit de calvinistische traditie. In Artikel V-1 werden deze twee tradities eenvoudig aan elkaar gekoppeld met de woorden ‘met het oog op deze dienst…’.  Maar een dergelijke koppeling (‘met het oog op’…) is inhoudsloos. Het gevolg is dat in het rapport ‘Geroepen door Christus’ de lutherse traditie sterker naar voren komt door het ambt van predikant te voorzien van bepaalde kwalificaties: het is een ambt ‘van de kerk’ en de predikant wordt niet meer bevestigd maar ‘geordineerd’. Op zich is er niets mis met de lutherse traditie, maar de complicaties, nu de kerkelijk werker ook in ‘het ambt’ c.q. ‘de ambten’ betrokken moet worden, nemen sterk toe.

Dit alles overziende doemt de vraag op: kan het ook anders? Lettend op de regelmatig terugkerende exercities rond het ambtsbegrip krijgt die vraag bij mij een scherpere (nominalistisch gekleurde) bewoording: kunnen we ons die exercities besparen wanneer we het woord ‘ambt’ uit het hele kerkelijk woordenboek schrappen? Met daarbij de opdracht: kunnen wij de rol en het functioneren van degenen die nu als ‘ambtsdrager’ te boek staan, plus de aanverwante functies, op een minder gecompliceerde manier herformuleren? Van ‘ambt en ambten’ naar ‘dienst’ en ‘functies’.

Ik doe brutaalweg een voorzet. Daarbij ga ik uit van het grondleggende Artikel V-1 uit de kerkorde. Mijn gedachte is nu, dat dit woord ‘dienst’ uit Artikel V-1 de samenvatting kan zijn van de theologische inhoud van de huidige begrippen ‘ambt’ en ‘ambten’,  en dat de concrete taken die uit deze inhoud voortvloeien met de term ‘functies’ kan worden aangegeven.

Nieuw artikel V

In een nieuw Artikel V zou dat (kort samengevat en schetsmatig) als volgt geformuleerd kunnen worden. ‘Door Christus worden leden van de gemeente geroepen tot zijn dienst. Deze dienst, waartoe specifiek behoren de dienst van Woord en Sacrament, de dienst aan de geloofsgemeenschap en de dienst aan de wereld, krijgt in kerk en gemeente gestalte in functies. De kerk kent in elke gemeente ten minste de functies van predikant, ouderling en diaken. De kerk kent daarnaast de functie van kerkelijk werker, die – in één of meer gemeenten -werkzaam is in één of meer van de in lid 1 genoemde diensten. Degene die in een gemeente verkozen is om in één van de genoemde functies dienst te doen, wordt daartoe ingeleid in een kerkdienst, met gebruikmaking van het daartoe bestemde formulier. Zij die in een plaatselijke gemeente in één van de bovengenoemde functies zijn gekozenen, vormen samen de kerkenraad van die gemeente.’

Het bovenstaande is een alternatief voor de route die door de synode nu wordt verkend: het formuleren van een tweede categorie binnen het ene ambt van predikant alsmede het bedenken van een mogelijk vierde ambt. Het is een echt alternatief: in plaats van de kerkelijk werker te ‘promoveren’ tot ambtsdrager worden hier gelijkwaardige taken in de gemeente benoemd met de term ‘functies’. Waarbij ook de theologische basis voor alle functies dezelfde is: door Christus geroepen tot dienst.

Afsluitend keer ik nog even terug naar het gevoel van discrepantie waar ik mee opende. Met een dergelijk alternatief voor ‘het ambt’ zijn we nog (lang) niet bij de genoemde kwalificaties voor de beoogde predikant: ‘Humor. Verbinder. Benaderbaar. Sprankelend. Creatief”. Dat zijn toch wat anders klinkende woorden dan ‘roeping’ en ‘dienst’. De discrepantie van kerkorde-taal en advertentie-taal zal wel blijven. Maar misschien dat we met het schrappen van het kerkhistorische begrip ‘ambt’, onszelf als kerk meer hedendaagse manoeuvreerruimte verschaffen wat de taken in de gemeenten betreft. Waarmee we aan de roeping door Christus, waar we als kerk voor staan, gehoor blijven geven.

Jan Bruin

Dr. J. Bruin is emeritus predikant en woont in Workum.

In de Waagschaal, jaargang 51, nr. 10. 15 oktober 2022