Als het erop aankomt…

logoIdW

 

Elie draagt een lange baard. Die morgen, toen Samuel uit het raam van zijn slaapkamertje in de Mas Mazel naar buiten keek, was die baard niet wit maar van goud. De top van de Mont Aigoual, de Hermon van de Cevennen, stond in brand, licht stroomde langs de rotsen naar beneden, als kostelijke olie. Elie was er voor dag en dauw op uitgetrokken. Nu was het tijd voor de soupe. Elie wuifde zijn kleinzoon toe, waarna hij met zijn stok een brede zwaai door de lucht maakte. Een gebaar als een loflied. Hoe groot is de breedte, de lengte, de hoogte, de diepte van dit goud doortrokken stuk universum! Thuis, in Nîmes, hadden ze het over God, soms over de Heer. En alsmaar over Jezus. Dat kwam door die piëtistische dominees. Voor Elie was God de Schepper.

Die gulden baard, die morgen: een beeld dat Samuel altijd zou bijblijven. Een beeld dat hij met enkele kostbare familiestukken, zoals het hugenotenkruisje van grootmoeder, de Bijbel met de beduimelde en loshangende bladeren, ook aan zijn eigen kleinkinderen zou doorgeven. Ja, met dat andere beeld. Was het de avond ervoor? De eerste avond van Samuels vakantie, die zomer, bij zijn grootouders op de Mas? Hoe ze daar met hun drieën rond de grote houten tafel in de keuken hadden gezeten. In de schouw pruttelde de garbure. Boven, in het schemerduister van de balken, hingen de worsten. Op tafel een klomp zwart brood, een geitenkaas, een schaal vol kastanjes. Grootvader vertelt over vroeger, over de tijd van de dragonades. Over de verre, verre oudooms die omkwamen op zee, na jaren lang op de galeien te hebben gezucht en gesteund. Over de pasteur Brousson, die op gevaar af van eigen leven voorging bij samenkomsten op afgelegen plekken in de heuvels. Déserts – noemden ze dat. Hoe hij op een kwade dag door de soldaten van de koning werd betrapt en opgeknoopt. Over de camisards, die liever stierven dan te buigen voor het beest van de Openbaring… Vas-y, vas-y – valt grootmoeder grootvader in de rede: de soep is gaar. Waarna Elie de Bijbel openslaat.

Ze moeten erom lachen, Samuels kleinkinderen. Sommigen noemen zich nog steeds protestants, meer uit trots te behoren tot een kleine, selecte minderheid dan om iets anders. Twee of drie van hen gaan nog naar de kerk. Een is zelfs lid van een kerkenraad. Maar als ze over de Cevennen beginnen, en over ‘onze voorouders, de hugenoten’, dan trekken ze gekke gezichten. De persoon die in de kerkenraad zit – hij heet ook Elie – nog de gekste. We zijn het er allemaal over eens, dat alles is folklore, nostalgie…

Maar als ’s avonds in de kerkenraad een punt van de politiek van de huidige Franse president ter sprake komt, en wordt gehekeld, dan zegt Elie opeens: ‘Wij in de Cevennen, wij hebben tien jaar lang tegenstand geboden aan de koning’. Nu moet ik lachen. Dat ‘wij’… Tja, als het erop aankomt.

Caspar Visser ’t Hooft

 

Drs C. Visser ’t Hooft is als predikant verbonden aan de Eglise protestante unie de France (Orange-Carpentras). Hij is daarnaast schrijver en buitenlandredacteur van IdW.