Als doden gaan spreken (meditatie)

logoIdW

“En de dode ging overeind zitten en begon te spreken” (Luk. 7:11-17)

 

Menigte stuit op menigte, als leven op dood, daar voor de poort van Naïn. Wat doen wij anders dan wijken voor de baar, in het besef van de tragische dood van deze jongeman die zijn moeder voortaan berooid moet achterlaten? Maar Jezus is de Heer (vs 13). Zijn innerlijke ontferming over haar doet Hem spreken: jongen, Ik zeg u, sta op! En, ietwat onwennig nog, komt hij overeind en begint als nieuw te praten. Kunnen wij anders dan midden in ons bestaan stuiten op een ‘leven uit de doden’ (Rom. 11:15) en gaan spreken?

 

Wat konden wij anders dan toen met haar
achter de baar aangaan, nu haar zoon de enige
die zij liefhad gestorven was? De moed ontbrak
ons voor misbaar, wij liepen daar maar stil om
haar niet alleen te laten lopen – en niemand
van ons gek genoeg die van Mozes en Elia sprak.
Hoe meer wij met ons waren, des te stiller het zelfs
werd. Alleen zij juist hief het hoofd, zag ik nog net,
alsof ze hoorde. En ik had me zo vaak voorgenomen
me niet door het verdriet te laten verdoven.

Toen is het snel gegaan. Hij zag haar aan, trad uit de
menigte naar voren, alsof hij altijd wist voor wie hij was
geweest. Raakte terloops de baar, zei een paar woorden
eerst tot haar en toen ook maar tegen hem waarop hij
zich verhief, hoewel hij volgens ons toch was gestorven.

Nu spreekt hij onze taal, die al te lang ons in de mond
bestorven lag. Hij lijkt niet meer te stoppen,
terwijl zij voor altijd zwijgt en lacht.

Wessel ten Boom