Alles komt goed?!

logoIdW

De Protestantse Kerk in Nederland gaat de komende 40-dagentijd in met de slagzin ‘Alles komt goed?!’ (in sommige publicaties ontbreken vraag- en uitroepteken). Ik ken ‘Alles komt goed’ als een bemoedigende dooddoener, vaak afgekort tot ‘Komt goed’, die mensen ook gebruiken als het vrijwel zeker niet goedkomt. Een zoon van een collega zegt ‘Komt goed’ als hij aan een proefwerk begint waarvoor hij niet heeft geleerd. Je zou het blind optimisme kunnen noemen. Of stoïsche gelatenheid. Ook als het niet goed komt, komt het, vanuit hoger perspectief, toch goed. Een dergelijke amor fati spreekt ook uit de liedjes waarvan ‘Alles komt goed’ het refrein is. ‘Alles komt goed, vooraan in de rij of achter in de stoet’.

Vat liefde voor het lot samen wat we in de lijdenstijd, op Goede Vrijdag en met Pasen gedenken en was de keuze voor dit overbekende zinnetje als motto een gelukkige? Ik wil geen zeurpiet zijn en zal het programma dat Kerk in Actie voor de 40-dagentijd ontwikkeld heeft niet afrekenen op zijn titel alleen, maar mij steekt het als de kerk de betekenisvolle en tegelijk mysterieuze geschiedenis van lijden en opstanding verbindt aan zo’n flodderig motto.

‘Alles komt goed’ schiet bij mij in twee verkeerde keelgaten. In de eerste plaats vertellen lijden en opstanding naar mijn idee iets anders dan ‘Komt goed’, met of zonder vraag- en uitroepteken. Mijn tweede bezwaar betreft de populistische agenda die ik achter het kerkelijke gebruik van de zegswijze vermoed. Utrechtse penvoeders zien er geen kwaad in om ter wille van het grote publiek begrippen of leuzen te gebruiken die maar zo’n beetje verband houden met het evangelie. Daarmee zetten ze mij als predikant in mijn hemd. Ik probeer altijd op mijn woorden te letten als het om het evangelie gaat, maar met publiek in de zaal mag het kennelijk een onsje minder.

Kosmos en geschiedenis

Eerst het verschil tussen ‘lijden en opstanding’ en ‘Alles komt goed?!’ Naar zijn vorm is de uitspraak ‘Alles komt goed’ een stelling. Het zinnetje stelt iets over onze wereld. Aan het woordje ‘alles’ merk je dat de uitspraak een filosofisch karakter heeft. Voor sommige mensen is ‘Alles komt goed’ zelfs een empirische uitspraak. Voor zover zij kunnen zien lopen alle aardse avonturen goed af. Hebben deze mensen goed gekeken, vraag je je af, maar het gaat mij om iets anders. Uitspraken uit de sfeer van godsdienst en geloof zijn zelden filosofisch of empirisch. Ze zijn ethisch of religieus, horen niet tot de beschouwende literatuur of de wetenschap maar tot de profetie en de poëzie en staan meestentijds in de gebiedende of aanvoegende wijs. Voor zover ze in de aantonende wijs staan, duiden ze allereerst op een geschiedenis van gebeurtenissen waarvoor gedankt en gebeden moet worden en in tweede instantie op een kosmos waar die geschiedenis naar verwijst.

Als je in de Bijbel op uitspraken stuit die lijken op ‘Alles komt goed’, zitten die eigenlijk altijd vast aan de autoriteit van degene die spreekt of aan het geloof van degene die luistert. In ‘Zie, Ik maak alle dingen nieuw’ is het heil een belofte van Jezus. In ‘Des Heren goedertierenheid is tot in eeuwigheid’ is het heil de belijdenis van een dichter. Religieuze uitspraken die aanspraak maken op de algemeengeldigheid van een filosofische spreuk, zijn doorgaans losgeweekt uit hun context waarin ze gekoppeld waren aan een voorwaarde en de vorm hadden van een belofte of een eis. ‘Alles wordt nieuw’, ‘Jij mag er zijn’, ‘God ziet je’, ‘Wij zijn beeld van God’ enzovoort zou je gestolde beloften, tot kosmos gemaakte geschiedenis kunnen noemen. Oorspronkelijk ontleenden deze uitspraken hun waarheid aan de dialoog tussen God en mens, nu zijn ze, om de mens de religieuze spanning te besparen, gladgestreken tot objectieve waarheden.

‘Alles komt goed’ is ook zo’n waarheid. Ze kan niet zomaar in de taal van de godsdienst meedoen. Net als ‘De meeste mensen deugen’ wordt deze zin pas godsdienstig als hij wordt gehoord als profetie, als een aansporing of als een eis: ‘Alles moet goedkomen’. Godsdienstige taal geeft geen beschrijving van deze wereld. Zij kan dus ook niet door deze wereld worden gelegitimeerd. Zij wordt gebezigd op kosten van de spreker en de hoorder. Die twee vormen haar referentiekader en de waarheid van godsdienstige taal kan alleen worden uitgedrukt in geloof of ongeloof van de mens en trouw of verborgenheid van God. Dit betekent dat iemand die zich serieus met de godsdienstige taal inlaat er niet buiten kan treden, zoals iemand dat kan die op grond van de aanwezigheid van een wereld buiten beweringen kan doen of conclusies kan trekken. Wat dat betreft, is het met de Bijbel net als met een symfonie of een roman. De waarde ervan zit niet in het resultaat, zodat je kunt zeggen: ik heb het boek gelezen, ik heb het stuk gehoord, ik weet het nu. Wat waarde heeft, is het verkeren in de wereld die het werk (de roman, de symfonie) oproept. De Bijbel wil opgepakt en gelezen worden. En lezen betekent Gods woord horen en dat betekent: veranderd worden tot het punt dat je je om Gods wil tot de wereld verhoudt. Wie bijbelspreuken beschouwt als uitspraken over de wereld, erkent de wereld en niet God als autoriteit. Wie in de Bijbel Gods woord hoort, verkeert in Gods wereld en zal in die hoedanigheid de gewone wereld aangaan.

Andere wereld

In de 40 dagen tot Pasen gedenken we het lijden van Jezus. Wat betekent dat? Denken we met medelijden terug aan het ongelukkige lot van een goed mens? Staan we erbij stil dat er nog zoveel lijden in de wereld valt te betreuren? In dat geval doen we niet meer dan tijdelijk een vraagteken zetten achter de stelling dat alles goed komt. Het evangelie stuurt ons naar dieper water. Het vertelt niet over een betreurenswaardig incident in de kosmos, maar het verkondigt ons met een verontrustende cascade van onthullingen dat we, afgezien van Jezus, leven buiten de kosmos. De man om wie de mensen God verheerlijkten glipt al die menselijke vermogens en instellingen door de vingers waarop je een beroep zou doen als je de deugdelijkheid van deze wereld moest bewijzen. In zijn onschuld had Jezus gered kunnen worden door het recht, door de godsdienstige ernst, door de politiek en het burgerlijk fatsoen, door de boezemvriendschap, de onbaatzuchtige liefde en ook door God zelf als het laatste vangnet waarop wij in deze wereld rekenen. Maar al die in principe bereidwillige handen laten hem vallen of geven hem een extra zet richting de ondergang. Jezus’ lijden gedenken is met andere woorden niet een kort moment de argumenten overwegen tegen de vaststelling dat alles goed komt, maar de confrontatie aangaan met de woestijn die net onder de oppervlakte van onze beschaving schuilt.

In het evangelie van Goede Vrijdag gebeurt opnieuw meer dan dat er een voetnoot, ditmaal in de vorm van het dogma van Christus’ zoendood, bij de betrouwbaarheid van onze wereld wordt geplaatst. ‘Alles komt goed’ wordt doorkruist door de geschiedenis van de ene die in het goede heeft standgehouden en aan Gods woord heeft gehoorzaamd. Zelfs als Jezus ten slotte met Pasen opstaat, is het devies niet ‘Alles komt goed’, ook al zou je daar nu een uitroepteken achter zetten. De opstanding sticht in eerste instantie verwarring en spreekt vervolgens de mensen die Jezus tot hiertoe hebben gevolgd aan met een belofte. Voor hen geldt niet de indicatief ‘Alles komt goed’, maar de indicatief ‘de Heer is opgestaan’ en vandaar de oproep: volhard in je verstandhouding met de Heer, leef in je geloof.

De PKN ziet de tijd van Pasen blijkbaar zo voor zich: mensen mogen even toegeven aan hun twijfels dat het niet goed komt – ook Jezus had het in zijn tijd niet gemakkelijk – maar gelukkig zien we aan zijn opstanding dat het toch goed komt. Twijfel mag plaatsmaken voor geloof. Maar de gang naar Pasen is niet de vrij waarschijnlijke gang van pessimisme naar optimisme of van twijfel naar vertrouwen: de gang is van afsterven aan jezelf en deze wereld naar een volstrekt wonderlijke nieuwe geboorte door aanraking met Jezus. De woorden ‘Alles komt goed’ hebben een te grote broek aan. De beste tekst is het verbijsterde  ‘Mijn Heer en mijn God!’ van Thomas tegen de opgestane Heer.

Populisme

Het meest verontrustende van de keuze voor ‘Alles komt goed?!’ als kerkelijk thema is dat de verantwoordelijken voor de keuze best weten dat deze dooddoener verschilt van het evangelie. Ze nemen dat echter op de koop toe omwille van het publiek. Het publiek doet immers de dag door niets anders dan ‘Komt goed’ mompelen en het liedje van De Dijk hummen.

In de Protestantse Kerk gebeurt erg veel met het oog op het publiek. Is er dan geen gemeente die over Jezus wil horen, over een andere wereld, over wat er van jou als gelovige gevraagd wordt en wat jou wordt beloofd? Ik geloof dat die gemeente er is, maar het kerkelijke spreken richt zich, landelijk en plaatselijk, tot het publiek. Met ‘publiek’ bedoel ik kerkleden of bijna kerkleden die zich als toeschouwers verhouden tot het kerkelijke bedrijf. Ze zijn misschien niet afkerig van geloof maar evenmin van 1001 andere dingen. Ze doen mee zolang of zodra er aansprekend jeugdwerk voor de kinderen is of de predikant bevalt. Het kerkelijke leven beoordelen ze alsof ze buitenkerkelijken zijn met toevallig een partijtje aandelen in de BV kerk. Omwille van deze verre vrienden die hun hand al aan de deurklink hebben, maar als het leuk wordt misschien nog een tijdje met hun jas aan blijven luisteren, gedraagt de Protestantse Kerk zich als een populistische partij. Ze verkondigt kleuterboodschappen, biedt brood en spelen en voor de nodige deftigheid maakt ze op gezette tijden een plechtige ommegang met haar in visienota’s beschreven kroonjuwelen.

Maar terwijl de kerk, landelijk en plaatselijk, doet alsof het evangelie een liedje van De Dijk is met wat metafysische extra’s (een liedje van Stef Bos dus eigenlijk), staat de gemeente die een woord wil horen, die aangezegd wil krijgen dat de Here goed is en dat Jezus om ons te redden de dood heeft overwonnen, op een koude kermis. Even onthand staan de voorgangers en theologen die Christus willen preken, die de Schrift willen uitleggen en de mensen willen brengen tot de onbezorgdheid van de wedergeboorte. Het publiek heeft daar namelijk geen behoefte aan. Dat verlangt andere dingen. Dat er meer mensen in de kerk komen, dat de kerk het eens leuk doet op TV of in de Trouw enzovoort. Evangelie en geloof mogen meedoen als ze vertaald worden naar nu. Hoe is dat dan? Even denken. Wat dacht je van ‘Alles komt goed’?!

            Met haar publieke gerichtheid slaat de kerk in één klap drie vliegen mis. Ze is er eigenlijk om te spreken over Gods rijk en op Gods gezag. Ze is er om deze wereld voor te gaan naar de wereld die met Pasen is ontsloten. Dat onthoudt ze aan het grote publiek. Nu kun je zeggen: het grote publiek is toch niet geïnteresseerd, who cares? Maar ze onthoudt haar prediking ook aan de gemeente. Dat is falen in de tweede macht. Vervolgens leidt het stimuleren van een cultuur van populisme waarbij het publiek onder de fraaiste theologische schuilnamen (‘de anderen’, ‘de armen van geest’, ‘de Samaritanen’ etc.) de lakens uitdeelt, tot de sloop, eerst van de predikanten en later van de theologie als geheel. Want predikanten en de theologie, hoe vrijzinnig ze ook zijn, willen het toch hebben over God, Jezus en de Bijbel. Bind je ze aan het verlangen van het publiek, dan wordt de predikant een joker en de theologie 100% psychologie, sociologie en biologie. Hoog tijd dus dat de kerk (en als protestanten zijn wij allemaal kerk) haar populistische strategie herziet en dieper water opzoekt. Zo komt het niet goed.

 Udo Doedens

In de Waagschaal, jaargang 51, nr. 3. 5 maart 2022