AI, machine-denken en het algoritme

logoIdW

De mens is het dier dat nooit tevreden is met zijn habitat en deze voortdurend verandert, aldus stedenbouwkundige Stephen Marshall. Dat dier heeft geen echt ‘thuis’. Marshall onderzoekt hoe in de loop der geschiedenis de morfologie van die habitat verandert. Technische ontwikkelingen spelen daarbij een rol en leveren de metafoor om een nieuwe habitat te duiden. De industriële stad werd gezien als een machine die voor de mens geluk kon produceren, nu is de stad een netwerk. We leven in een digitale wereld, bepaald door computer, internet, ICT, kunstmatige intelligentie en big data. Ons nest wortelt in cyberspace, onze economie is een kenniseconomie.

Hoe komen we aan die kennis? Filosoof Marcel Henaff onderscheidt tussen een declaratieve en een procedurele benadering. De eerste is gericht op verklaring in termen van het universele, waarbij aanvankelijk de geometrie als ideaal werd gezien (Plato). Een procedurele benadering echter, is een methodische stap voor stap-benadering, een vorm van logica niet bepaald door het universele, maar gericht op het individuele, specifieke. Het onderscheid verwijst naar de dubbele geschiedenis van de rede: een rede die opteert voor het abstract-universele én een rede die berekent, organiseert en toepast en specifieke uitkomsten zoekt.

Een procedurele benadering werkt met algoritmes, een begrip dat tegenwoordig vaak in negatieve zin opduikt. Het woord is afgeleid van de naam van de Perzische wiskundige Al-Chwarzimi, die in de negende eeuw aan de basis stond van de rekenkunde. Hij introduceerde het gebruik van de getallen een tot negen én nul. Henaff definieert een algoritme als ‘een set regels of instructies die het mogelijk maken om een bewerking mechanisch uit te voeren’.  Een vorm van machine-denken. De oorsprong van het algoritme zou van de Assyriërs, Babyloniërs en Arabieren komen, maar ook van de middeleeuwse kooplieden als calculerende burgers. Nu zijn algoritmes vooral procedures die in zeer krachtige vorm terugkomen in computertoepassingen. Maar als we ons daarop blindstaren, vergeten we de ruimere geschiedenis van het algoritme, meent Henaff.

Historische voorbeelden
Historische voorbeelden van algoritmische benaderingen, logische procedures en machine-denken laten zien dat ook theologen van zich lieten spreken. Ramon Llull (1232 – 1315) zocht in zijn Ars Magna naar een gereedschap om mensen tot het christendom te bekeren door logische argumentatie. Hij onderscheidde achttien algemene, fundamentele principes (Goedheid, Eeuwigheid, Wijsheid, etc.), die door een bepaald proces van argumentatie op verschillende manieren met elkaar werden gecombineerd. Ander voorbeeld van een algoritme is de scholastieke onderwijsmethode: questio, voor- en tegens, responsio, etc., een methode die in de 20ste eeuw weer van stal werd gehaald als de methode van het probleemgestuurd leren. Hugenoot Petrus Ramus (1515 – 1572), en zijn volgeling Simon Stevin, werkten met het ramistisch resumé, een methode van tweedelige classificatie, waarbij men door schematisering en dialectische rangschikking van algemene, veelomvattende bestanddelen ‘afdaalde’ naar bijzonderheden en specifieke aspecten. Frances A. Yates behandelt zowel Llull als Ramus in haar overzicht van de geheugenkunst. Naast het natuurlijk bestaat er een kunstmatig geheugen. Het eerste was verbonden met onze geest en ontstond tegelijk met het denken. Het artificiële geheugen was een door oefentechnieken bekrachtigd geheugen. Het artificiële geheugen lijken wij nu als digitaal geheugen te hebben uitbesteed aan de computer, waardoor zelfs het traditionele archief op zijn grondvesten schudt. En het onderscheid tussen natuurlijk en artificieel geldt vandaag de dag ook voor intelligentie.

Geïnspireerd door Llull droomde filosoof Leibniz (1646 – 1716) van een machine die menselijke gedachten kon combineren om op die manier filosofie te ontwikkelen. Jonathan Swift stak hiermee in Gulliver’s Travels de draak; zijn machine die zelf boeken kon schrijven over filosofie, theologie, recht, wiskunde, etc. was een parodie op Llull en Leibniz. Theoloog en wiskundige Blaise Pascal (1623 – 1662) had al een eenvoudige rekenmachine geconstrueerd. Die viel in het niet vergeleken bij de latere rekenmachine van ingenieur Charles Babbage (1791 – 1871), een mechanische computer, voorloper van de ons vertrouwde computer, waarmee een geheel nieuw hoofdstuk van het machine-denken aanbreekt. Babbage’s rekenmachine was een metersgroot apparaat. Onze eerste computers waren ook imposante gevaartes, waar je een rondje omheen kon lopen alvorens de noodzakelijke set ponskaarten erin te stoppen. Geleidelijk aan kreeg die computer een formaat om in huis te halen en op schoot te koesteren. Wat staat ons nog te wachten? Dat is de toekomstige kwantumcomputer, die niet berekening na berekening maakt, maar allerlei berekeningen tegelijkertijd uitvoert. Wat een vooruitgang! Voorlopig echter, crasht hij nog iets te snel.

Een laatste voorbeeld van machine-denken komt van geograaf Patrick Geddes (1854 – 1932), die allerlei thinking machines ontwierp. Een soort puzzeltjes. Categorieën, zoals plaats, volk, werk, droom, emotie, religie, enz., werden op schematische wijze samengevoegd. Een papieren exercitie, die doet denken aan Leibniz’ kunst van het combineren, een declaratieve benadering in een poging de wereld te verklaren, ons ‘thuis’ in het universum te doen raken, onze habitat te begrijpen.

Van industriële naar netwerkstad
De morfologie van de menselijke habitat veranderde door machine en computer. We verhuisden van de industriële naar de netwerkstad. In de industriële stad woonden wij in een door wetenschap en techniek onttoverde wereld, in de ‘ijzeren kooi’ van de bureaucratie, aldus socioloog Max Weber, een beeld ontleend aan nieuwe, industriële bouwconstructiemethoden. De machine drong niet alleen de fabriek, maar ook het huishouden binnen: stofzuiger, wasmachine, koelkast. Architect Ernst May was hierover in het begin van de 20ste eeuw lyrisch en sprak over elektriciteit als de nieuwe dienstbode. Nu is ons ‘nest’ de netwerkstad, die is geworteld in cyberspace. ICT heeft de traditionele openbare ruimte getransformeerd tot een digitale wereld, waar mensen in netwerken met elkaar zijn verbonden en vertrouwde sociale gemeenschappen uiteen zijn gevallen. En zoals de machine geleidelijk aan het huishouden binnendrong, geldt dat ook voor de computer, ICT en kunstmatige intelligentie: het ideaal van smart living in de smart city. Huizinga’s homo ludens manifesteert zich als een fanatieke gamer.

Antropologie
Onze antropologie transformeerde. René Descartes maakte het onderscheid tussen geest en lichaam. Hij was onder de indruk van de rationele methode die de menselijke geest kon volgen, en scheidde die daarom van het lichaam. Dat was al een begin van kunstmatige intelligentie, wezenlijk anders dan de natuurlijke intelligentie van renaissancekunstenaars, waarbij de lichamelijkheid voorop stond. Descartes pleitte niet voor de omweg als de beste route, maar redeneerde: ben je verdwaald in het bos, dan ben je er het snelst uit als je geen omwegen maakt; stap voor stap in een rechte lijn is het beste algoritme. De La Mettrie vocht de scheiding van Descartes aan, en zag de mens liever geheel en al als een machine. In de 20ste eeuw ‘nuanceerde’ Gilbert Ryle dit weer en sprak met een variant op Descartes over de menselijke geest als het spook in de machine. En dat beeld doemt op, als we heden ten dage over het machine-denken en zelfs machineleren van de computer spreken. Het algoritme, graaiend in de baaierd van big data, manifesteert zich als een berekenend, maar tegelijk onberekenbaar spook, dat ons voor allerlei verrassingen plaatst en zeker geen harmonisch beeld van de kosmos produceert. Een soort deus ex machina. Hoewel, het transhumanisme heeft een meer optimistische antropologie: de mens is weliswaar een machine, maar die wordt bestuurd door informatie (dus niet door kennis, wijsheid?) via een geavanceerde computer, ons brein. En de mens wordt een cyborg door een samensmelting van biologie en technologie, kan zichzelf overstijgen, zich perfectioneren door een samensmelting van computertechnologie, big data, bio-, gen- en nanotechnologie, kunstmatige organen, hersenimplantaten en nanorobots. Kunstmatige intelligentie wordt natuurlijk en er komt een moment dat de computer de macht over de menselijke intelligentie overneemt. Dat apocalyptische moment wordt aangeduid met de term singulariteit. De mens zal leven in een andere wereld, in een ‘nest’ met een nieuwe morfologie, een habitat met een andere ‘natuur’. Er zullen nieuwe medebewoners zijn: robots, die dingen produceren, die je gezelschap houden, je verzorgen, de liefde met je bedrijven, en ook robots die preken en zegenen, en die in je binnenste zitten.

Theologische vragen
Eind jaren zeventig sprak de faculteitsraad van de faculteit godgeleerdheid van de Universiteit van Amsterdam over een dringend advies van het College van Bestuur om ernst te maken met het gebruik van computerfaciliteiten. Men kon niet achterblijven. Daar werd wat lacherig over gedaan, de computer was iets voor wis- en natuurkundigen. Toepassingen in de theologie zag men niet zitten, die discipline behoorde tot de geesteswetenschappen. Maar die geest bleek óók in de machine te zitten. Welke theoloog kan nu nog zonder Bibleworks? En dat ging toen alleen nog maar over de computer. Nu worstelt de theologie met de vraag naar de wereld van AI en algoritmen. Daar worden apocalyptische visioenen aan verbonden. (Robert M. Geraci: Apocalyptic AI, Journal of the American Academy of Religion, 2008). Het algoritme is een angstaanjagend, monsterachtig iets geworden dat de contingentie van onze werkelijkheid openbaart. Op indringende wijze brengt kunstmatige intelligentie dit aan het licht door onstuimig te grasduinen in een onuitputtelijke baaierd van data en zo de ene na de andere uitkomst te produceren. Er wordt gewaarschuwd voor existentiële risico’s als AI zich ontwikkelt tot Artificial General Intelligence (AGI), een techniek die onze cognitieve taken en onze banen zal vervangen en alles kan aansturen wat er in de wereld te vinden is. Een goddelijke superintelligente die de mens overstijgt.

Maar het algoritme wordt ook als zegen gezien, bijvoorbeeld door mensen die via social media onverwachts een op maat gesneden vacature of voordeelaanbieding krijgen. Volgens theologe Beth Singler leidt dit soort ’blessed by the algorithm’-berichten zelfs tot nieuwe religieuze impulsen en vormen van spiritualiteit. De digitale ontwikkeling zou geenszins een bijdrage aan de secularisatie zijn. (Beth Singler, Blessed by the Algorithm, AI and Society, 2020). Tegenover dit zegenende algoritme is er dan weer het algoritme dat bijvoorbeeld toeslagenouders vervloekt.

Tenslotte de actualiteit van Jonathans Swift’s machine die theologische en filosofische teksten produceerde. GPT, een vorm van AGI, kon op basis van bliksemsnelle analyse van talloze geschriften zelf religieuze teksten genereren. Echter, het maken van onderscheid was ingewikkeld; teksten uit de verschillenden wereldgodsdiensten werden ineengevlochten, ‘katholieke, evangelische en hyper-calvinistische sentimenten gingen broederlijk samen’, aldus Randall Reed (The Theology of GPT-2, Religion Compass, 2021). De theoloog werd gemist.

Kees Doevendans

In de Waagschaal, jaargang 51, nr. 6. 28 mei 2022