Afropean

logoIdW

Wie rond de vijftig is, kan zich zonder twijfel de interrailavonturen eind jaren tachtig herinneren. Onze eerste echte reis was immers niet zomaar een reis. Het wondere ticket-boekje was onze toegang tot Europa. Hadden onze ouders ons met de ANWB-routekaarten op schoot naar stranden in Normandië, het meer van Annecy, saaie campings en desolate vakantiehuizen aan de rand van suffe ‘stadjes’ gebracht, wij zouden Europa echt verkennen.

Nachttreinen brachten ons, berugzakte avonturiers, via Arnhem en Keulen naar Budapest, Boekarest en Thessaloniki, andere tot in Rome, Istanbul en Rabat. Trots toonden we bij thuiskomst de stempels in onze paspoorten en onze foto’s.

Op het eerste gezicht lijkt de verzameling foto’s in de benedenzaal van het Foto Museum Amsterdam (FOAM) een verslag van zo’n vakantie. De collage zwartwit beelden roept meteen de magie van de verre treinreizen van toen bij me op. Een vage jaloezie ook: gewoon te kunnen vertrekken – weet je nog – zomaar gaan en kijken waar je uitkomt. Amsterdam – Berlijn – Moskou; Zuid Frankrijk – Portugal en terug. Kom daar nog maar eens om!

Ook al toont geen van de foto’s de gebruikelijke toeristische highlights, toch is het onmiskenbaar Europa. Op de foto’s ook geen hippe half beschonken eindexamen-toeristen in geforceerde poses met locals. Bij nadere beschouwing is het duidelijk: dit is het verslag van een reiziger die zoekt naar een heel andere ervaring dan mijn reis lang geleden. De ‘Afropean experience’ als deel van Europa’s identiteit, legt de begeleidende tekst uit. ‘When I first heard it, it encouraged me to think of myself as a whole and unhyphenated: Afropean. Here was a space where blackness was taking part in shaping European identity at large.’ Zo roept de collage vragen op die het continent al zolang teisteren: wat is Europa eigenlijk? Wat is een Europeaan? Van wie is Europa eigenlijk? Wanneer zijn zij deel van ons wij?

‘Afropean’ (‘coined in the early 90-ties by David Byrne’ [Talking Heads (‘slippery people’; ik was fan in die interrailjaren)] ‘and the Belgian Congolese artist Marie Daulne’ [ never heard of]) was voor mij een nieuw begrip. ‘Hyphenization’ [Afro-american; Surinaamse-Nederlanders; Marokaanse-Amsterdammers etc.] ‘forced me to react against one culture or over-identify with the other’ schrijft Johny Piits, de reiziger/ fotograaf in zijn begeleidende boek. Hoezeer ‘de streepjes’ ook willen verbinden, ze benadrukken vooral het anders zijn, het apart, nooit helemaal thuis zijn. Voor je het weet val je buiten de gemeenschap van mensen zonder streepjes. Ineens ben je weer Syriër die ‘terug kan’ of Molukker die zijn verleden niet verwerkt heeft of Surinamer die zo nodig (vul maar in…). Pitts neemt er geen genoegen mee. De ‘take off’ van zijn reis doet denken aan Sylvana Simons’ ‘wij zijn Nederlanders, dit is ons land.’ Pitts: ‘As a member of Europe’s black community, this Europe I speak of is all part of my inheritance too, and it was time to wander and celebrate the continent like I owned it’ [mijn cursivering].

Het ‘like’ verwoordt precies het verschil tussen mijn interrail eind jaren tachtig en de  Afropean reis. Ik verkende onbekommerd mijn continent. Bezocht musea met ‘onze Nederlandse en Vlaamse’ meesters, de Romeinse tempels en gotische kathedralen van mijn geschiedenislessen. Er was geen twijfel mogelijk: dit was onze kunst, onze geschiedenis. Al was ik ver van mijn geboortegrond, mijn thuiszijn werd op de vreemde pleinen en boulevards zelden of nooit bedreigd. Ik was meer thuis als ik verdwaalde in Parijs dan een Algerijnse Fransman die op weg was naar huis. Tot in de meest afgelegen streken werd het bevestigd: aan een Oost-Europese grens trapten breed bepette grenswachters een zwarte man uit de trein om even later lachend ons visum te stempelen: ‘Aha Holland – Johan Kroif!!! Van Basten!!!’ Geen twijfel mogelijk. Dit was ons Europa. ‘We owned it’.

We reizen ons continent over in het besef van datgene waarover Baldwin schrijft in zijn klassieke artikel ‘Stranger in the village’ uit 1953. Baldwin woont met zijn vriend als enige zwarte in het Zwitserse dorp Leukerbad. ‘Despite my friendly conversations with the bistro owner’s wife, despite their three years old son who has at last become my friend, despite the saluts and bonsoirs (…) they move with an authority which I shall never have (…)’; these people cannot be, from the point of view of power, strangers anywhere in the world; they have made the modern world even if they do not know it (…); the cathedral in Chartres can say something to them which it cannot say to me.’

Pitts’ reis is een zoektocht naar een Europa dat ‘both the working class black community and children of immigrants and I might recognize as our own’ [mijn cursivering]. Een zoektocht naar verhalen die laten zien dat black experience geen voetnoot bij de Europese geschiedenis is of een ‘afwijking’ van de Europese identiteit maar er een wezenlijk deel van uitmaakt. Het wordt een prachtige reis, langs een veelheid van zwarte gemeenschappen. Van Amsterdam tot Moskou en van Berlijn tot Toulon. ‘The black Europe had refused to stand  still, and I’d begin to think of the myriad experiences of black Europeans as the whole point’, concludeert hij na zijn omzwervingen in de nachttrein naar Lissabon.

In talloze  ontmoetingen en ervaringen toont hij deze ‘myriad of experiences’: van een hilarische ‘black Paris tour’ tot een uit de hand gelopen demonstratie in Berlijn, van een angstig gesloten zwarte gemeenschap in Moskou tot de zelfverzekerde ‘liberal glos’ van zwarte hipsters in Amsterdam en Stockholm. ‘Afropea’ heeft zo zijn nationale verschijningsvormen. In de ontmoetingen zoekt hij naar de vergeten (of miskende) zwarte bijdrage aan wat wij als ‘onze Europese geschiedenis’ zijn gaan verstaan. Niet op de minste momenten overigens. Zo vertelt hij over de zwarte voorouders van de Nationale Russische Trots, de grootste aller dichters Poesjkin en over de bitterheid van Frantz Fanon. Met honderdduizenden soldaten uit de Franse koloniën vocht hij tegen de nazi’s, overtuigd als hij was van het Franse Verlichtingsideaal. Duizenden doden verder bleek het een witte overwinning te moeten zijn. Zwarten werden (en worden) geweerd. Eerst van de overwinningsparades op de Champs Elysées en vervolgens in de geschiedenisboeken.

Op zijn reis toont Pitts eerder de uniciteit van de vele gemeenschappen dan hun gemeenschappelijkheid. De werkelijkheid voorbij de ‘hyphenated identities’ leidt niet tot een eenheid van ‘Black experience’. Misschien maakt juist die conclusie zijn reis wel tot werkelijk Europees. Het continent met de niet te categoriseren veelkleurigheid van zijn bewoners, zijn nooit af te sluiten geschiedenis en zijn niet aflatende debat over identiteit. Het vieren van de veelkleurigheid is het beste dat dit boek aan al die discussies over racisme en ‘black experience’ toevoegt. Pitts laat op overtuigende wijze Baldwins slotwoord in Leukerbad zien: ‘Black experience may prove of indispensable value to us in the world we face today. The world is white no longer and will never be white again.’ Tegelijkertijd laat zijn reis ook de pijnlijke omissies zien in ons spreken over Europa. Niet alleen als het gaat om de geschiedenis, maar vooral ook om het te snelle antwoord op de oeroude steeds terugkerende vraag: wie zijn wij?

Nu de nachttrein naar Wenen weer rijdt, reizen weer meer en meer mogelijk wordt en interrail voor alle leeftijden open staat, is het misschien tijd om opnieuw de trein te nemen naar minder voor de hand liggende bestemmingen. Johny Pitts ging ons voor.

Werner Pieterse

De auteur is stadspredikant in Amstelveen.

In de Waagschaal, 50e jaargang, nr. 10. 16 oktober 2021