Academische theologie: gevangen tussen secularisatie en confessionalisme

logoIdW

 

Wenn schon Theologe, dann will ich probieren, zusammenfassend auszubreiten, was ich meine als Offenbarung Gottes vernommen zu haben (Karl Barth, 1968)

Van de hoogleraren praktische theologie in Milwaukee tot de missiologen in Zuid-Korea: bijna overal wordt op theologische congressen een onevenredig deel van de tijd besteed aan de vraag wat theologie nu eigenlijk is. In de afgelopen maanden heb ik in IdW gepoogd verslag te doen van mijn indrukken, opgedaan in de internationale wereld van de academische theologie, o.a. van bepaalde ontwikkelingen in de praktische en systematische theologie (2016/11,12) en van nieuwere vakgebieden zoals ‘World Christianity’ (voorheen ‘missiologie’, 2017/1) en Pentecostal theology (2016/5). Inmiddels kan ik wel met zekerheid zeggen dat er geen vakgebied is dat zo met zichzelf worstelt als de theologie van dit moment. En dat is ook niet onbegrijpelijk. In Europa staat de theologie van buitenaf onder enorme druk – faculteiten zijn al opgeheven of worden met opheffing bedreigd, theologen moeten hun ‘relevantie’ bewijzen in een universiteit en een samenleving die het belang van theologie niet (meer) inzien. In de VS is die druk van buitenaf iets minder, hoewel aan de grote staatsuniversiteiten wel aanwezig, maar daar wordt de theologie in zekere zin ‘van binnenuit’ bedreigd omdat veel theologische seminaries privaat gefinancierd zijn of gelieerd zijn aan een bepaalde denominatie. Daardoor dreigt de academische vrijheid zelf ingeperkt te worden – er doen reeds te veel verhalen de ronde over hoogleraren en docenten in de VS die vanwege hun uitspraken over geloof, evolutie of islam van hun werkgever het veld moesten ruimen.

De academische theologie, die haar historische plaats aan de academie terecht wil behouden, speelt graag leentjebuur bij de wetenschappelijke paradigma’s van naburige vakgebieden. Zelfs daar waar ze beweert die paradigma’s van ‘een ander perspectief’ te voorzien, verhoudt ze zich altijd tot de andere. De systematische theologie zoekt daarvoor zowel aansluiting bij de analytische filosofie als bij empirisch onderzoek, zoals ook de praktische theologie sociologisch onderzoek naar lived religion momenteel centraal stelt. Kortom, de klassieke theologie ‘seculariseert’ in hoge mate in de richting van de sociale wetenschappen en de filosofie – en dat is gezien haar context niet onlogisch.

In de Europese context wordt de academische theologie in praktische zin vooral bedreigd door opsplitsing. Nu theologiefaculteiten worden opgeheven, dreigt ook de samenhang tussen de vakken te verdwijnen. Lange tijd was het evident dat een bepaald ‘vakkenpakket’ bij elkaar de theologische studie uitmaakte. Dat was ook precies de reden waarom ik zelf in 1995, als onkerkelijke natuurkundestudent, eens bij theologie ging kijken: je mocht er iets doen met klassieke talen, Hebreeuws, filosofie, geschiedenis, religie en bijbelexegese. Een walhalla voor een heimelijke alfa-generalist met een klassiek pakket… Inmiddels zijn deze ‘theologische’ vakken voor een groot deel verspreid over verschillende faculteiten: Hebreeuws kan men bij Talen en Culturen leren, kerklatijn en koinè Grieks bij Klassieken, godsdienstsociologie valt onder de sociale wetenschappen, net als veel empirisch psychologisch onderzoek. En geschiedenis van het christendom is bij de historische wetenschappen te vinden. Voor een universiteit die geen rekening houdt met het ‘bezield verband’ van een christelijke traditie, en dus van mensen die, in het belang van die traditie, als ‘theoloog’ moeten worden opgeleid, is deze opsplitsing volkomen logisch.

Maar wat is in deze context dan nog ‘theologie’? Op 9 september 2016 werd aan de Vrije Universiteit een symposium georganiseerd door het Bavinck Centre for Reformed and Evangelical Theology (!) getiteld: ‘Hoort theologie wel op de universiteit?’ Aanleiding voor deze bezinning was de nogal boude uitspraak van de kersverse hoogleraar religiegeschiedenis Fred van Lieburg (VU) in het universiteitsblad Ad Valvas dat ‘theologie strikt genomen niet aan de academie thuishoort’. Ook op dit symposium kwam al gauw de vraag op: wat bedoelen we eigenlijk met ‘theologie’? Vallen daar ook de bijbelwetenschappen, de kerkgeschiedenis, en de godsdienstpsychologie onder? Men was het eigenlijk al gauw met elkaar eens dat met de term ‘theologie’ vooral de hard core theologische vakken werden bedoeld: systematische theologie, praktische theologie, ethiek. De vakken dus, zo zei Rick Peels (VU), “die ‘God’ als onderwerp hebben”. Horen die vakken thuis aan de academie? Daarover werd men het niet eens. De voorstanders betoogden dat het ook in die vakken om de waarheidsvraag gaat en dat de theologie een strikt wetenschappelijk methode hanteert, nl. de filosofische/logische. Tegenstanders betoogden dat deze ‘waarheidsvraag aangaande God’ onmogelijk wetenschappelijk te hanteren is en niet thuishoort aan de academie. Ruard Ganzevoort (VU, praktische theologie) nam een tussenpositie in door te stellen dat de theologie niet ’God’ bestudeert, maar analyseert hoe mensen God ervaren, en vervolgens die analyse ook weer analyseert en in de context van de traditie plaatst. Over de bijbelvakken ging het in deze discussie al helemaal niet meer…

Het laat mijns inziens zien dat het ‘bezielde verband’ van het theologische ‘vakkenpakket’ allang een gepasseerd station is. Maar ik merk dat ook in het algemeen de vraag naar de ‘betekenis’ van teksten en tradities in de geesteswetenschappen steeds vaker als onwetenschappelijk wordt afgeserveerd, ook buiten de theologie. Met name diegenen die van oudsher een bepaalde canon aan teksten bestuderen, ervaren dat de vroegere ‘hulpwetenschappen’ zoals filologie, geschiedenis en sociologie, steeds meer de agenda van de geesteswetenschappen gaan bepalen. Sommige neerlandici, classici en germanisten herkennen zich tevens in de waarneming dat naar ‘betekenis’ van teksten nauwelijks nog gevraagd lijkt te worden. Het eerste hoofdstuk van Bas Heijne’s ‘Angst en schoonheid’ –over hoe hij Couperus probeert te doceren aan studenten – spreekt daarover boekdelen.

Ik denk dat men er verstandig aan zou doen om die vraag naar de betekenis van bepaalde tradities en teksten niet te snel uit de academie te weren, zeker als het om tradities gaat die nog steeds of sinds kort hun invloed doen gelden. Een staatsopleiding ‘theologie’ aan een openbare faculteit lijkt mij in deze tijd onontbeerlijk, alleen al als platform voor een kritische analyse van de betekenis van teksten en tradities, en een reflectie op wat er in die verschillende tradities op het spel staat. Het jongste KNAW-rapport Klaar om te wenden (2015), over Theologie en Religiewetenschappen aan de academie, houdt daarvoor dan ook impliciet een pleidooi.

Maar mochten de samenleving en de academie vrede hebben met de opsplitsing van de theologie in hulpwetenschappen verspreid over historische, sociale en taalkundige wetenschappen, dan is de kerk aan zet. Ik zeg het met enige aarzeling. Maar is de kerk niet de enige die naar haar aard begrijpt dat het in de theologie zal moeten gaan om de broodnodige reflectie op dat wat de kerk in de openbaring van Godswege, en dus in de bijbel, ontvangen heeft? Bescheiden, en tegelijk zonder denominationale grenzen maar in alle vrijheid, moet de kerk ruimte bieden voor die reflectie. In elk geval zal de kerk moeten bepalen welke vooropleiding haar toekomstige voorgangers moeten hebben. Moeten ze een bachelor bijbelwetenschap hebben, een master godsdienstpsychologie, of van alles een beetje?

En daar ligt meteen ook het risico wanneer de kerk zich ermee gaat bemoeien. Want hoezeer secularisatie ook een gevaar is, confessionalisme ligt niet minder op de loer. Een kerk die krampachtig vast wil houden aan het hele theologische curriculum zoals we dat vroeger op één faculteit aantroffen, kon nog wel eens het gevaar lopen dat de gehele academische scholing van toekomstige voorgangers verwordt tot het niveau van een ‘bijbelschool’. De situatie in Europa ken ik, op Nederland na, niet goed genoeg, maar in de VS is dit gevaar levensgroot aanwezig. De hele universiteit is dan ‘pentecostal’ of ‘baptist’ en dan staat alle kennisoverdracht, ook klassieke talen, geschiedenis of sociologie, in dat confessionele licht. Het levert vaak (niet altijd!) zeer eenzijdijge theologen op die nooit over de grenzen van hun kerkelijke denominatie heen hebben gekeken. Ook de ‘kerkelijke’ vakken zoals praktische en systematische theologie lijden dan ademnood en worden onder druk van de confessionele gezindte gereduceerd tot ‘how to’- instructies: Hoe te preken, hoe te belijden, hoe zieltjes te winnen.

Het bovengenoemde KNAW-rapport stelt dat er na de opheffing van de theologie-opleidingen in Amsterdam (UvA), Utrecht en Leiden onvoldoende is nagedacht over de toekomst van het duplex ordo-model, te meer omdat er, aldus het rapport, gevaren kleven aan een simplex ordo, zeker wanneer een dergelijke opleiding niet is ingebed in een algemene, brede universiteit. Mijns inziens moet de kerk in Nederland zich dan ook sterk maken voor een moderne vorm van de duplex ordo, in pragmatische zin. Ze zal een afgeronde master-opleiding moeten vragen van haar toekomstige predikanten, alvorens zij zich in een postmaster-opleiding specialiseren in de vraag naar de samenhang en betekenis van de teksten en traditie waarop de kerk zich baseert. Als theologie inderdaad slechts de reflectie is op ‘lived religion’ – of dat nu vanuit een binnen- of een buitenperspectief is – dan is deze oplossing onnodig. Dan kan de theologie vrolijk voortgaan te seculariseren en het ‘theologische (binnen-)perspectief’ van haar wetenschappers verkopen als interessante variant binnen de filosofie, de sociologie en de antropologie. Maar als theologie de systematische reflectie is op de betekenis van de openbaring ‘naar de Schriften’, dan zou een dergelijke oplossing mijns inziens zinnig kunnen zijn.

Mirjam Elbers

Drs. M. Elbers is theoloog, publicist en werkzaam als acquirerend uitgever bij Brill (Leiden)