75 jaar vrijheid – ook van stereotypen?

logoIdW

In de eerste jaargang van In de Waagschaal stond een brief afgedrukt van K. Barth aan de Duitse theologen die krijgsgevangen gemaakt waren. Nu had Barth als Zwitser zelf met velen van hen een band, omdat hij tussen 1921 en 1935 les gaf in Duitsland, en spreekt ze dan ook aan met ‘geliefde broeders’. Tegelijk schuwt hij in die brief de moeilijke kwesties niet, want al in de inleiding staat te lezen: “Gij zult het met mij eens zijn, als ik zeg, dat het zwaarste van dat alles dit is: dat de Duitse naam in uw eigen land en in den vreemde niet alleen met onheil, doch ook met schande is bedekt, dat hij – zoals de Joodse naam zo dikwijls en zeer bijzonder in de laatste twaalf jaren – tot een naam werd die gehaat wordt en veracht”.

            In diezelfde periode schreef Barth een boekje aan zijn Zwitserse landgenoten getiteld De Duitschers en wij. Daarin bindt hij hen op het hart oprechte vriendschap te betrachten, maar ook zo nodig hen bij alle historisch besef staalhard tegemoet te treden. Hij beroept zich daarin op Erasmus die al stelde: Het wereldtoneel verandert: óf men moet van het toneel verdwijnen óf iedereen moet de rol, die voor hem bestemd is, spelen.

            Het geniale van dat boekje van Barth vind ik, dat hij in het vierde en laatste deel van dat boekje plotseling de rollen omkeert en een gefingeerde Duitser opvoert die vraagt wat hij zou aanmoeten met die oprechte vriendschap van Zwitsers die zich grotendeels verscholen achter hun – ‘kunstmatige’ – neutraliteit. Zowel vanuit staatkundig als christelijk perspectief verwacht hij weinig van de Zwitsers. Ook hier een citaat: “Wat wij gezien hebben, was veeleer zoiets als een neutraal maar vrolijk met alle winden mee wapperende vlag – daarvan hebben wij sedert 1933 genoeg gezien …kunnen wij er in de verste verte zeker van zijn, dat niet juist christenen in Zwitserland ons zullen tegemoet treden als een kleine ijdele groep mensen die het beter weten en gelijk willen hebben? Leven jullie christenen in Zwitserland van de genade Gods in Jezus Christus en zullen jullie in staat zijn ons daarvan iets in de praktijk te laten merken?”(49)

We zijn vijfenzeventig jaar verder. We leven in tijden waarin onze premier stelt: ‘al moet je altijd oppassen met vergelijkingen, dit is de grootste crisis sinds de Tweede Wereldoorlog’. Opvallend is hoe landsgrenzen die er haast niet meer waren en nationale politiek die toch vooral Europees moest worden afgestemd nu plotseling weer volop in het centrum van de aandacht zijn. Niet alleen ziet de lockdown van het éne Schengenland er anders uit dan het andere, ook wordt vlak nadat Geert Mak zijn Grote Verwachtingen in Europa (1999-2019) – waarin hij spreekt van een ‘voortstrompelend Europees Project’ (432) – klaar had, kort na de Brexit alweer opnieuw en indringend naar de fundamentele legitimatie van de Europese Unie gevraagd.

            En wat opvalt: de stereotypen van de Amerikanen, de Russen, de Duitsers, de Italianen, de Nederlanders en de Britten blijken springlevend. In een gesprek met een aantal in Nederland wonende buitenlanders op Radio 1, waarbij het verschil in coronacijfers tussen diverse Europese landen ter sprake komt, stelt de representant uit Duitsland: ‘Ja, wij zijn een gedisciplineerd volk’. De Nederlanders worden in de persoon van Hoekstra weggezet als ‘gierig’, in Rusland wordt artsen verboden het woord corona of Covid-19 te laten vallen bij de doodverklaring, enzovoort…

            Natuurlijk, er zijn gelukkig ook andere geluiden. Microbiologen en virologen die internationaal volop samenwerken in de bestrijding van het virus, Duitse ziekenhuizen die Nederlandse en Franse ic-patiënten opnemen, Spanjaarden, Indiërs en Polen die in Noord-Europa kwamen werken en daar nu thuis zijn en bij alle verbondenheid met hun zwaar getroffen landen clichés doorbreken.

Voorheen hoorde je het vaker dan vandaag, bijvoorbeeld: ‘we zijn door de Canadezen bevrijd’. Het is feitelijk voor delen van Nederland waar, maar hoe je kijkt naar de geschiedenis en welke woorden je eraan geeft, verandert met de tijd. Carolien de Gruyter pleitte onlangs voor een goed plan voor het post-coronatijdperk– in het spoor van de Britse ambtenaar Beveridge, die in 1944 een rapport schreef dat de basis vormde voor een sociale revolutie in Europa: de naoorlogse verzorgingsstaat.

            Zolang zo’n plan nog uitstaat, houd ik het voorlopig op de benadering die ik ook 75 jaar na dato van K. Barth kan leren: oprechte vriendschap, ook in tijden van schaamte en schande, die als het moet ook staalhard kan zijn, maar die de zelfkritiek niet schuwt en ervoor hoedt ‘zichzelf bij voorbaat aan de goede kant te situeren’.

 Peter Verbaan

In de Waagschaal, jaargang 49, nr. 5. 2 mei 2020